In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2015 uitspraak gedaan over het ongeschiktheidsontslag van een medewerker van de Afdeling Reiniging van de gemeente Amsterdam. De eiser, die sinds 1 februari 2005 in dienst was, had gedurende acht jaar te maken met verschillende beoordelingen, coachingstrajecten en gesprekken over zijn functioneren. Ondanks deze inspanningen bleek de houding en het gedrag van de eiser ten opzichte van collega's en leidinggevenden problematisch. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten tot ontslag, omdat de eiser niet in staat was gebleken zijn gedrag te verbeteren, ondanks herhaalde waarschuwingen en begeleiding.
De rechtbank constateerde dat de eiser in de beoordelingsperiode van 2005 tot en met 2012 regelmatig negatief had gescoord op zijn functioneren. Incidenten van bedreigend gedrag, het negeren van instructies en een gebrek aan inzicht in de gevolgen van zijn gedrag voor anderen werden als redenen voor het ontslag aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende had aangetoond dat de eiser ongeschikt was voor zijn functie, en dat de inspanningen om hem te begeleiden niet het gewenste resultaat hadden opgeleverd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het ontslag.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede werkrelatie en de verantwoordelijkheden van medewerkers om zich aan de gedragsnormen binnen een organisatie te houden. De rechtbank wees erop dat de eiser niet alleen zijn functioneren niet had verbeterd, maar ook niet had ingezien dat zijn gedrag als bedreigend werd ervaren door zijn omgeving. De rechtbank concludeerde dat het ontslag op goede gronden was gebaseerd en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.