In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 6 november 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en de verdediging door raadsman mr. A. Boumanjal. De verdachte was beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal en het onrechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet bewezen kon worden wat onder feit 3 was ten laste gelegd, en sprak hem daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1, de diefstal van een cameratas, oordeelde de rechtbank dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten voldoende was onderbouwd. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 23 mei 2015 in Amsterdam de cameratas van een ander had weggenomen. Voor de overige feiten, die betrekking hadden op het onrechtmatig verblijf, oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een overmacht-situatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was voor deze feiten en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op voor de bewezen diefstal, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat de schade door de benadeelde partij zelf was geleden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte in het verleden al meerdere keren was veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat als strafverzwarende omstandigheid werd meegewogen.