ECLI:NL:RBAMS:2015:9141

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
13/676858-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontucht met minderjarigen en pornografische vertoning

Op 17 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een 7-jarig meisje. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met dit meisje, dat toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft zijn vinger tussen de schaamlippen van het slachtoffer gebracht en heeft haar over de buik en kittelaar gewreven. Daarnaast heeft de verdachte een pornografische film vertoond aan het slachtoffer, wat ook als een strafbaar feit werd gekwalificeerd. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat het recht op een eerlijk proces van de verdachte niet was geschonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 71 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 80 uren, die niet werd opgelegd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop, in de strafmaat moesten worden meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/676858-11 (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1939,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.M.J. Comans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat

1. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Amsterdam, met [persoon 1] (geboren [geboortedatum] 2003) en/of [persoon 2] (geboren [geboortedatum] 2006), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had(den) bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] en/of [persoon 2] , hebbende verdachte (telkens)

zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [persoon 1] en/of [persoon 2] geduwd/gebracht en/of
die [persoon 1] en/of [persoon 2] over de buik en/of kittelaar en/of tussen de schaamlippen gewreven en/of gestreeld en/of geaaid;
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [persoon 1] (geboren [geboortedatum] 2003) en/of [persoon 2] (geboren [geboortedatum] 2006), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, (telkens) buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (onder/over de kleding) ontuchtig betasten en/of aanraken en/of strelen en/of aaien van de buik en/of vagina en/of schaamlippen van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
het duwen/brengen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [persoon 1] en/of [persoon 2] ;
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)

3. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een afbeelding, voorwerp en/of gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan (een) minderjarige(n), te weten [persoon 1] (geboren [geboortedatum] 2003) en/of [persoon 2] (geboren [geboortedatum] 2006) van wie hij, verdachte, wist of rederlijkerwijs had moeten vermoeden, dat die [persoon 1] en/of [persoon 2] jonger was/waren dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte, een pornofilm afgespeeld in aanwezigheid van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of een pornofilm aan die [persoon 1] en/of [persoon 2] getoond/laten zien waarin een naakte man en/of naakte vrouw en/of een naakt kind te zien was/waren en/of waarin een naakte man en een naakte vrouw over elkaar heen plassen en/of elkaar (tong)zoenen en/of elkaar penetreren en/of waarin de vrouw de man pijpt.

(artikel 240a Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
In het proces-verbaal van het vijfde verhoor van verdachte op 10 november 2011 is opgenomen dat hij heeft verklaard dat hij met zijn vinger ‘in het spleetje’ van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) is geweest. Dit heeft hij echter helemaal niet verklaard, zo is gebleken bij het uitkijken van het audiovisueel opgenomen verhoor door de verdediging. Ook in de woordelijke uitwerking van dit verhoor is de verklaring van verdachte op dit punt verkeerd opgenomen. De gewraakte zinsnede is van essentieel belang in de zaak van verdachte. Het verzuim gaat nog verder, want er is bovendien nagelaten de onjuiste passage aan verdachte voor te houden bij het voorlezen van zijn verklaring voordat hij deze tekende voor akkoord. Kijkend naar de videobeelden van het verhoor is dat opzettelijk zo gebeurd. Pas in het proces-verbaal van 7 juli 2015 is de foutieve verslaglegging uiteindelijk op verzoek van de verdediging gecorrigeerd.
Tijdens het onderzoek is dus sprake van een onherstelbaar vormverzuim, terwijl het van het allergrootste belang is dat een proces-verbaal een juiste weergave is van al hetgeen door de opsporingsambtenaren bij de opsporing is waargenomen of ondervonden. Zeker in zedenzaken staat of valt het met een juiste verslaglegging, in het bijzonder waar het de verhoren van de verdachte betreft. Net zoals in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:7633) is er sprake geweest van een doelbewuste aanpassing door de verbalisanten om de juiste gang van zaken te maskeren. Net als in die zaak moet, na afweging van het belang van het voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel voor verdachte, het oordeel zijn dat de belangen van de verdachte op grove wijze zijn veronachtzaamd en dat er tekort is gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijk proces. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de gehele vervolging, te meer nu het nadeel niet beperkt is gebleven tot de bewijsvoering in de zaken waarin [persoon 1] betrokken is, maar ook door heeft gewerkt in de vrijheidsbeneming als geheel.
Door het handelen van de verbalisanten is immers de gevangenhouding van verdachte om onjuiste redenen opgelegd. De raadkamer van de rechtbank en de raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam zijn door de gewraakte verslaglegging op het verkeerde been gezet bij de toepassing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft in raadkamer immers expliciet naar die vermeende verklaring van verdachte verwezen. Bij een deugdelijke verslaglegging was er wellicht geen bevel gevangenhouding gegeven, want zonder de zinsnede ‘in haar spleetje’ waren er onvoldoende ernstige bezwaren ten aanzien van een door verdachte gepleegde penetratie in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Ook hier is er dus een belang van verdachte geschonden.
Subsidiair is het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk
(de rechtbank begrijpt: in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde), dan wel moet het voornoemde verweer leiden tot bewijsuitsluiting c.q. strafvermindering.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Hoewel er na onderzoek een aantal kleine aanpassingen heeft plaatsgevonden in de schriftelijke verslaglegging van de verklaring die verdachte tijdens zijn vijfde verhoor heeft afgelegd, is gebleken dat er nauwelijks noemenswaardige afwijkingen waren tussen hetgeen verdachte had verklaard en de eerste weergave van dat verhoor. Daarnaast heeft verdachte ook in andere passages vergelijkbare belastende uitspraken gedaan. De schriftelijke weergave in zijn geheel bezien was dus niet onjuist en is ook niet significant veranderd. Bovendien heeft verdachte op een aantal punten gelijkluidend verklaard tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris. Verdachte is dus niet in zijn belangen geschaad door de wijze van verbaliseren en er is geen reden om te komen tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie of tot bewijsuitsluiting.
De verdediging suggereert dat de verklaringen mogelijk nog meer discrepanties bevatten, maar benoemt die niet. Er is – afgezien van de gecorrigeerde passage – geen enkele reden om aan de inhoud van de verklaringen van verdachte te twijfelen. Ook de stelling dat verdachte tijdens de verhoren op een verholen manier woorden in de mond zouden zijn gelegd, is niet onderbouwd.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Doelbewuste schending tijdens verhoor
De rechtbank heeft – met toestemming van de officier van justitie en de verdediging – in raadkamer kennis genomen van de relevante delen van de audiovisuele opname van het vijfde verhoor van verdachte op 10 november 2011. Naar aanleiding daarvan stelt de rechtbank vast dat in het proces-verbaal van verhoor van verdachte op pagina 109 tot en met 118 van het dossier en in het proces-verbaal van woordelijke uitwerking van dat verhoor van 11 augustus 2014 (ongenummerd) ten onrechte is opgenomen dat verdachte zou hebben verklaard dat hij ‘in het spleetje’ van [persoon 1] is gegaan met zijn vinger. Er is in zoverre dus sprake geweest van een onjuiste verbalisering van het verhoor van verdachte.
De rechtbank heeft bij het afspelen van de opname waargenomen dat de twee verhorende verbalisanten aan het einde van het verhoor een rolverdeling hebben, waarbij de éne verbalisant met behulp van een schriftelijk concept de verklaring aan verdachte voorhoudt en de andere verbalisant de verslaglegging/bewerking in de computer verzorgt. Op het moment dat de gewraakte passage “En toen zegt u ik ging met mijn hand naar beneden…” wordt voorgelezen, is te horen dat de tweede verbalisant er iets doorheen mompelt, mogelijk de woorden: “in haar spleetje”. Deze woorden zijn vervolgens ten onrechte in het proces-verbaal van verhoor en in de woordelijke uitwerking van het verhoor terecht gekomen.
Anders dan door de raadsman is betoogd, vindt de rechtbank bij het doornemen van de audiovisuele opname echter geen enkele aanwijzing dat er op dit moment enige vorm van (non-verbale) communicatie tussen de verbalisanten plaatsvindt, waaruit valt op te maken dat er sprake is van een doelbewuste poging om verdachte woorden in de mond te leggen of te misleiden met betrekking tot de inhoud van de verklaring die op papier zal worden gezet. Hooguit kan gezegd worden dat het voorhouden aan verdachte van zijn verklaring warrig en ongestructureerd verliep, hetgeen kennelijk een fout in de verslaggeving heeft opgeleverd. De rechtbank heeft steekproefsgewijs andere stukken van het verhoor doorgenomen, maar ook daar heeft de rechtbank geen enkele aanwijzing gevonden voor enig vorm van onbehoorlijk handelen aan de zijde van de verbalisanten.
Hoewel de feitelijke gang van zaken, waarbij het voorhouden van de verklaring warrig en ongestructureerd verliep, als zeer slordig moet worden aangemerkt, en de vervolgens ontstane fout in de weergave van het verhoor, te betreuren valt, kan dit niet worden aangemerkt als een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor het recht op een eerlijk proces van verdachte is geschonden en die tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zou moeten leiden.
(On-)herstelbaar vormverzuim
De rechtbank concludeert dat de onjuiste verbalisering niet kan worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verbaliseringsfout is immers middels een proces-verbaal van 7 juli 2015 hersteld en de rechtbank beschikt dus, bij de beoordeling van de zaak van verdachte, over een juiste weergave van diens verklaring. Verdachtes recht op een eerlijk proces is derhalve gewaarborgd.
Onterechte voorlopige hechtenis/onvoldoende ernstige bezwaren voor penetratie
Ten tijde van de beoordelingen van de vorderingen bewaring en gevangenhouding zat er in het dossier een verklaring van [persoon 1] dat verdachte een keer in haar plasser had gezeten. Daarnaast had verdachte zelf bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard – en ook later niet betwist – dat hij een paar keren over de kittelaar van [persoon 1] had gewreven en aan de bovenkant van haar spleetje had gevoeld.
Uit de mede op de wetsgeschiedenis van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat elke vorm van binnendringen in het lichaam met een seksuele strekking onder de reikwijdte van bedoeld wetsartikel valt. Ook volgt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 18 mei 2010 (LJN: BK 6810) dat reeds het wrijven tussen de schaamlippen gekwalificeerd wordt als het seksueel binnendringen van het lichaam. Voorts heeft het Hof Arnhem in het arrest d.d. 6 februari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:821) bepaald dat het met een vinger aanraken van de schaamlippen en de clitoris seksueel binnendringen oplevert. Gelet op deze jurisprudentie en op de vermelde zich in het dossier bevindende verklaringen waren er voldoende ernstige bezwaren voor de omschrijving van het desbetreffende feit in de vordering bewaring en de vordering gevangenhouding. Verdachte is door de verbaliseringsfout dus niet in zijn belangen ten aanzien van de voorlopige hechtenis geschaad.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank geen consequenties verbinden aan de (herstelde) verbaliseringsfout.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten – met uitzondering van het met betrekking tot [persoon 2] onder 3 ten laste gelegde – moeten worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
De bewezen verklaarde periode kan worden beperkt tot de periode van 1 mei 2010 tot 1 september 2010, nu uit de verklaringen van [persoon 1] blijkt dat de strafbare handelingen in de zomer van 2010 plaatsvonden.
Er is veel jurisprudentie met betrekking tot seksueel binnendringen. Daaruit blijkt dat onder seksueel binnendringen elk binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking valt. Er is dus voldoende bewijs om het onder 1 en 2 ten laste gelegde te bewijzen met betrekking tot [persoon 1] . [persoon 1] heeft daarover duidelijk verklaard en verdachte ontkent dat niet. Bovendien wordt de verklaring van [persoon 1] ondersteund door de verklaringen van [persoon 3] , [persoon 4] en de psycholoog.
Verdachte ontkent wel handelingen te hebben verricht met betrekking tot [persoon 2] . [persoon 2] heeft echter heel gedetailleerd verklaard. Het is niet aannemelijk dat iemand anders haar woorden in de mond heeft gelegd. [persoon 1] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat verdachte ook dingen bij [persoon 2] deed. Haar verklaring levert dus steunbewijs op voor de verklaring van [persoon 2] . Ook ten aanzien van [persoon 2] kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde worden bewezen.
De omstandigheid dat de verdediging [persoon 1] en [persoon 2] niet heeft kunnen ondervragen, betekent niet dat hun verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Als dat het geval is, moet compensatie worden geboden, zoals het uitluisteren van verhoren. De raadsman heeft dat ook gedaan. Bovendien vinden de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] steun in andere bewijsmiddelen en steunt een bewezenverklaring dus niet volledig op hun verklaringen.
Ook het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen, voor zover dit betrekking heeft op [persoon 1] . Verdachte betwist niet dat er films met pornografische inhoud zijn bekeken. Zijn verklaring, dat de videorecorder opeens aansprong, zodat de films zonder zijn toedoen te zien waren, is niet aannemelijk. Er kan worden bewezen dat verdachte bewust films met pornografische inhoud heeft afgespeeld.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van [persoon 1] :
De verdediging heeft [persoon 1] niet kunnen ondervragen. Voor zover de rechtbank overweegt tot een bewezenverklaring van een of meer ten laste gelegde feiten en daartoe dan aansluiting zou moeten worden gezocht bij de verklaring van [persoon 1] , doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek om haar alsnog te horen. Ditzelfde geldt voor [persoon 2] en [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ).
De bewijsvoering van enig ten laste gelegd feit steunt ‘solely and decisively’ op getuigenissen die niet alleen betwist zijn, maar ook niet aangevochten konden worden. Althans, als er al iets met [persoon 1] is gebeurd dat niet door de beugel kan, is dat in ieder geval niet te kwalificeren als het onder 1 ten laste gelegde en maar zeer beperkt als het onder 2 ten laste gelegde. Er is geen steunbewijs.
Bij de verklaring van [persoon 1] zijn meerdere kritische kanttekeningen te zetten. Ze verklaart dat ze er negen keer is geweest en verklaart heel specifiek over wat elke keer zou zijn gebeurd. Het is opvallend dat ze dat nog zo precies zou weten. Bovendien is het opvallend dat ze maar bleef terugkomen als haar telkens ten deel viel hetgeen uit haar verklaring zou moeten blijken. Overigens heeft [persoon 1] zelf niet verklaard dat verdachte met zijn tong in haar mond is geweest.
Ten aanzien van de verklaring van [persoon 2] geldt bovendien dat ze eerst suggereert dat ze heeft gezien dat verdachte bij [persoon 1] in haar plasser ging, maar daar later op terug komt op het moment dat tegen haar gezegd wordt, dat ze alleen dingen moet zeggen die echt zijn gebeurd. De indruk bestaat dat er een afspraak was om verdachte zoveel mogelijk te belasten.
Alle andere getuigen in het dossier hebben niet uit eigen wetenschap of waarneming verklaard. Deze verklaringen zijn alle de auditu-verklaringen en de bestendige jurisprudentie is van de strekking dat dat in zedenzaken veelal als ontoereikend wordt beoordeeld.
Gelet op het voorgaande moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde kan eventueel met behulp van de eigen verklaring van verdachte – als die niet op grond van het in rubriek 3.1.1 opgenomen verweer van het bewijs is uitgesloten – op onderdelen tot een bewezenverklaring worden gekomen. De vraag is daarbij wel of verdachte een ontuchtige bedoeling had. Voor zover daar al sprake van kan zijn, betreft het in ieder geval geen vergaande ontucht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geldt dat niet kan worden bewezen dat er een getoonde pornofilm te zien was met daarop de handelingen die in de tenlastelegging zijn omschreven. De verklaring van [persoon 1] vertoont daarvoor te veel ongerijmdheden. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij geen film met pornografisch inhoud heeft getoond, maar dat de videorecorder zonder zijn toedoen ineens aansprong, zodat er geen sprake is van opzet.
Ten aanzien van [persoon 2] :
Ten aanzien van [persoon 2] geldt ook dat de verdediging haar niet heeft kunnen ondervragen en dat de bewijsvoering van enig feit ‘solely and decisively’ op getuigenissen die niet alleen betwist zijn, maar ook niet aangevochten konden worden. Verdachte betwist dat hij [persoon 2] heeft aangeraakt.
De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] sluiten onvoldoende op elkaar aan om de verklaring van [persoon 1] als steunbewijs voor het feit ten aanzien van [persoon 2] aan te kunnen merken. Verdachte moet dus van het onder 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken, voor zover dit [persoon 2] betreft.
Alle andere getuigen in het dossier hebben niet uit eigen wetenschap of waarneming verklaard. Deze verklaringen zijn allemaal de auditu verklaring en de bestendige jurisprudentie is van de strekking dat dat in zedenzaken veelal als ontoereikend wordt beoordeeld.
[persoon 2] heeft zelf helemaal niet verklaard dat ze een seksfilm bij verdachte heeft gezien, dus verdachte moet in ieder geval worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, voor zover dit [persoon 2] betreft.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van [persoon 1]
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 mei 2010 tot en met 1 september 2010 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en het plegen van ontuchtige handelingen buiten echt met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren. Immers blijkt uit de verklaring van [persoon 1] alsmede uit de verklaring van verdachte zelf dat hij op enig moment in de ten laste gelegde periode, toen [persoon 1] bij hem op schoot zat, over de blote buik van [persoon 1] heeft gewreven en meerdere keren heen en weer over haar kittelaar heeft gewreven. Het verweer van de verdediging dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat een bewezenverklaring ‘solely and decisively’ zou steunen op de verklaring van [persoon 1] , wordt dus verworpen. Ten aanzien van de vraag of het heen en weer wrijven over de kittelaar, die zich tussen de schaamlippen bevindt, gekwalificeerd kan worden als binnendringen van het lichaam sluit de rechtbank zich aan bij de in rubriek 3.1.3 beschreven jurisprudentie. De rechtbank acht bewezen dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, zoals onder 1 ten laste gelegd. .
Anders dan door de officier van justitie betoogd, acht de rechtbank niet bewezen dat de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen ook bestonden uit het brengen van zijn tong in de mond van [persoon 1] . Dat blijkt immers niet uit de verklaring van [persoon 1] zelf en is ook door verdachte ontkend.
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, zoals onder 3 ten laste gelegd, een film met pornografisch inhoud aan [persoon 1] heeft vertoond. Het verweer van de verdediging dat verdachte dit niet opzettelijk deed, maar dat de videorecorder “ineens aansprong”, wordt verworpen, nu uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de film meerdere minuten bewust heeft laten aanstaan, om aan [persoon 1] te laten zien. Bovendien volgt uit de verklaring van verdachte dat “een kind vanaf 10 jaar toch voorlichting moet krijgen” en dat hij de beelden welbewust aan [persoon 1] heeft laten zien. Verdachte verklaart daarbij ook expliciet en gedetailleerd over de door de acteurs verrichtte seksuele handelingen, en deze handelingen worden ook grotendeels door [persoon 1] in haar verklaring vermeld, zodat ook het verweer van de verdediging, dat niet kan worden vastgesteld wat op de beelden te zien was, wordt verworpen.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [persoon 1] alsnog als getuige te horen, voor zover de rechtbank geneigd zou zijn voor een bewezenverklaring aansluiting te zoeken bij haar verklaring. Hoewel op grond van het voorgaande vast staat dat de verdediging een belang heeft om [persoon 1] als getuige te horen, nu zij een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, die deels wordt betwist, is de rechtbank met de rechter-commissaris en de rekestenkamer van deze rechtbank van oordeel dat het belang van het welzijn van de gevraagde minderjarige getuige dient te prevaleren bovendien het belang van de verdediging om deze getuige te horen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat de bewezenverklaring niet ‘solely and decisively’ steunt op de verklaring van [persoon 1] , maar ook op de door verdachte zelf afgelegde bekentenis.
4.3.2.
Ten aanzien van [persoon 2]
Anders dan ten aanzien van [persoon 1] , is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot [persoon 2] . Daarbij moet voorop worden gesteld dat verdachte met betrekking tot [persoon 2] hoe dan ook moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, nu [persoon 2] zelf niet heeft verklaard een pornofilm bij verdachte te hebben gezien, en ook voor het overige het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring. Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft met klem betwist enige van de ten laste gelegde handelingen bij [persoon 2] te hebben verricht. Anders dan ten aanzien van [persoon 1] , kan zijn verklaring dus geen steun bieden aan de belastende verklaring van [persoon 2] . Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de door verdachte betwiste verklaring in dat geval steun moet vinden in ander bewijsmateriaal, waarbij de gebezigde verklaring op specifieke punten steun moet vinden in dat andere bewijsmateriaal. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 5] noch van alle volwassen getuigen als steunbewijs kunnen dienen voor de verklaring van [persoon 2] . Immers hebben zij niet uit eigen waarneming verklaard, maar slechts wat zij van [persoon 2] , of zelfs nog indirecter via [persoon 2] en anderen, hebben gehoord. Evenmin bevatten deze verklaringen informatie over een eventueel waargenomen emotionele toestand van [persoon 2] kort na het moment dat het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt dat een groot aantal van deze getuigen pas geruime tijd nadat het ten laste gelegde plaats zouden hebben gevonden, hierover is gehoord, zodat er in zoverre ook sprake is van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van [persoon 2] en de verklaringen van bedoelde getuigen.
De enige die – anders dan [persoon 2] en verdachte – uit eigen wetenschap lijkt te verklaren over handelingen ten aanzien van [persoon 2] , is [persoon 1] . Zij heeft verklaard dat ze heeft gezien dat [persoon 2] bij verdachte op schoot zat en dat hij met zijn hand in haar broekje zat. Hierbij had [persoon 2] haar kleren nog aan. Deze verklaring strookt echter niet met de verklaring van [persoon 2] zelf, aangezien [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte haar broek had uitgedaan. Gelet op deze discrepantie levert ook de verklaring van [persoon 1] onvoldoende steunbewijs op specifieke punten voor de verklaring van [persoon 2] , zodat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, voor zover deze feiten betrekking hebben op [persoon 2] .
Voor zover de verdediging na bovenstaande overwegingen – anders dan de rechtbank – nog meent belang te hebben bij de (voorwaardelijke) verzoeken om [persoon 2] en [persoon 5] te horen, wijst de rechtbank deze verzoeken af, met verwijzing naar de overwegingen van de rekestenkamer van deze rechtbank in haar beschikking hierover d.d. 27 februari 2014.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte
in de periode van 1 mei 2010 tot en met 1 september 2010 te Amsterdam met [persoon 1] , geboren [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] , hebbende verdachte
zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [persoon 1] gebracht en
die [persoon 1] over de buik en kittelaar gewreven.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte
in de periode van 1 mei 2010 tot en met 1 september 2010 te Amsterdam met [persoon 1] , geboren [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het onder de kleding ontuchtig betasten en aanraken en strelen van de buik en schaamlippen van die [persoon 1] .
 Het onder
3ten laste gelegde, te weten dat verdachte
in de periode van 1 mei 2010 tot en met 1 september 2010 te Amsterdam een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar heeft verstrekt vertoond aan een minderjarige, te weten [persoon 1] , geboren [geboortedatum] 2003, van wie hij, verdachte, wist, dat die [persoon 1] jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte, een pornofilm afgespeeld in aanwezigheid van die [persoon 1] en aan die [persoon 1] getoond, waarin een naakte man en naakte vrouw te zien waren en elkaar tongzoenen en waarin de vrouw de man pijpt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 71 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is nooit eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en er zijn ook geen mutaties over hem bekend bij de politie in Amsterdam. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Desondanks is in deze zaak, naast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, wel passend dat ook nog een taakstraf wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat – in geval van een bewezenverklaring van enig feit – er naast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest geen werkstraf aan verdachte opgelegd zou moeten worden. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De redelijke termijn van berechting is fors overschreden. Bovendien is verdachte, nog los van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zwaar gestraft. Hij is op leeftijd, van onbeschreven blazoen en deze verdenking is hem niet in de koude kleren gaan zitten. Hij heeft er zelfs door moeten verhuizen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een schaamteloze inbreuk op de lichamelijke integriteit van een – toen – 7-jarig meisje door haar geslachtsorgaan en buik te betasten. Met dit handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke vormen van ontucht nadelige psychische en lichamelijke klachten voor het slachtoffer tot gevolg kunnen hebben.
Bovendien heeft verdachte het slachtoffer blootgesteld aan pornografische beelden. Ook dit is verboden met het oog op de bescherming van de persoonlijke en seksuele integriteit van jeugdigen.
Anderzijds blijkt uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 10 november 2015 dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Er bestaat aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu niet bewezen wordt geacht dat verdachte ook ontuchtige handelingen heeft verricht met betrekking tot het jongere zusje van [persoon 1] . Gelet op voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte zou in beginsel kunnen worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van verdachte en een taakstraf van veertig uren.
De rechtbank dient echter rekening te houden met een aanzienlijk tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten. Dit tijdsverloop is dermate aanzienlijk dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden.
De berechting van een zaak in eerste aanleg dient in beginsel met een eindvonnis te zijn afgerond binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In casu is de redelijke termijn aangevangen op 8 november 2011, zijnde de dag dat verdachte is aangehouden en voor het eerst is verhoord. Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van bijzondere omstandigheden, nu een aanzienlijk aantal getuigen bij de rechter-commissaris moest worden gehoord, waarvan ten minste één ( [persoon 6] ) moeilijk traceerbaar was. De rechtbank is van oordeel dat de berechting van deze zaak in eerste aanleg binnen tweeënhalf jaar afgerond had moeten kunnen zijn, te weten in mei 2014. Dit betekent dat de redelijke termijn dus met anderhalf jaar is overschreden.
De rechtbank sluit zich bij de beoordeling van de vraag welke consequentie daaraan moet worden verbonden, aan bij de in dit verband geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf, maar dat bij een overschrijding van meer dan twaalf maanden naar bevind van zaken dient te worden gehandeld. De overschrijding van de redelijke termijn zal derhalve worden gecompenseerd door geen taakstraf op te leggen.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
4 25.00 STK Videoband Kl: Zwart
VIDEOBAND
4172348.
Nu deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het onder 3 bewezen geachte en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 55, 57, 240a, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1en2bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
-
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en
-
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Ten aanzien van het onder3bewezen verklaarde:
Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
71 (éénenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart onttrokken aan het verkeer:

4 25.00 STK Videoband Kl: Zwart

VIDEOBAND
4172348.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.B. Nyman, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en W.M. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2015.