ECLI:NL:RBAMS:2015:9240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3291
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond na bestuurlijke lus inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 december 2015, is het beroep van eiseres gegrond verklaard na een bestuurlijke lus. Eiseres had verzocht om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), maar haar aanvraag was door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder het motiveringsgebrek niet had hersteld en het stappenplan niet had gevolgd. De deskundige had vastgesteld dat eiseres vanaf 9 maart 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar verweerder had dit niet adequaat onderbouwd in zijn besluiten.

De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder had echter niet voldaan aan de eisen van een deugdelijke motivering. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit II vernietigd moest worden en dat verweerder opnieuw een besluit op bezwaar moest nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.929,39 bedroegen. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de behandeling van het bezwaar en beroep samen bijna drie jaar had geduurd, terwijl de wettelijke termijnen niet waren nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2015 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).
Tevens is bij de procedure betrokken
[belanghebbende].

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres met ingang van 7 februari 2013 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 17 mei 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [belanghebbende] heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek in de zaak bij beslissing van 13 februari 2014 heropend en de onafhankelijk deskundige dr. [naam deskundige] , neuroloog te Amsterdam (de deskundige), opdracht gegeven om eiseres te onderzoeken en rapport aan de rechtbank uit te brengen.
De deskundige heeft op 9 maart 2015 gerapporteerd aan de rechtbank. Eiseres en verweerder hebben hierop een inhoudelijke reactie gegeven.
Verweerder heeft op 4 mei 2015 een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit II), waarbij het bezwaar van eiseres gegrond is verklaard.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
[belanghebbende] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij tussenuitspraak van 26 augustus 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van
2 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2116).
2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep het bestreden besluit II heeft genomen. Bij dit besluit is een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij verweerder niet volledig is tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het betreden besluit II.
2.2.
Nu verweerder bij het bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft vervangen, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal daarom het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
3.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit II een deugdelijke motivering ontbeert, aangezien verweerder ter beoordeling van de vraag of eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is niet de juiste toets heeft aangelegd. Verweerder heeft geen blijk gegeven van het volgen van het beoordelingskader (stappenplan) als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) noch is sprake van een deugdelijke motivering van het bestreden besluit II, aldus de tussenuitspraak.
3.2.
Verweerder heeft bij brief van 8 september 2015 een reactie van de bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarverzekeringsarts] overgelegd. Hieruit blijkt dat eiseres vanaf
9 maart 2015, de datum van het onderzoek bij de deskundige [naam deskundige] , volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Op de datum hier in geding, 7 februari 2013, was dat volgens de bezwaarverzekeringsarts echter nog niet het geval. De bezwaarverzekeringsarts motiveert dit door te wijzen op de bevindingen van de behandelend neuroloog van eiseres, prof. [naam neuroloog] , van 21 januari 2013. Op deze datum, die rond de datum in geding van 7 februari 2013 ligt, heeft [naam neuroloog] met succes een punctie bij eiseres verricht, waardoor de druk in haar hersenen weer terugliep. Verweerder is daarom van oordeel dat om die reden op 7 februari 2013 niet kan worden gesproken van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.3.
Eiseres heeft in haar reactie van 8 oktober 2015 opnieuw verwezen naar hetgeen de deskundige heeft gesteld omtrent de prognose van de ziekte van eiseres, die niet te genezen valt. Hieruit kan worden afgeleid dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam is en dat zij recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 7 februari 2013.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn nadere reactie van
8 september 2015 het stappenplan van de Raad niet heeft gevolgd. Ten aanzien van de vraag of desondanks sprake is van een deugdelijke motivering wijst de rechtbank op de conclusie van de deskundige dat het te verwachten ziekteverzuim van eiseres groot zal zijn. Dit gezien zowel de onvoorspelbaarheid van de duur en de frequentie van het verzuim alsmede de ernst van de klachten welke zeer wisselen en door eiseres ook als zeer wisselend worden aangegeven, waarbij zij niet alleen in haar werk, maar ook in haar sociale leven niet goed kan functioneren. De aandoening waar eiseres aan lijdt, is slechts behandelbaar met medicatie en af en toe een lumbaalpunctie. De ziekte zelf geneest hierdoor niet. Het beloop is grillig, de prognose voor spontaan herstel is slecht. Het is daarom te verwachten dat eiseres langdurig ziekteverzuim zal hebben, alles aldus de deskundige. In het licht van deze conclusie van de deskundige heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met de enkele stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat de behandelend neuroloog [naam neuroloog] nog behandelmogelijkheden aangaf en dus geen sprake is van duurzaamheid het bestreden besluit II niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft het gebrek in dat besluit dan ook niet hersteld.
4.3.
Op grond van bovenstaande zal de rechtbank het bestreden besluit II vernietigen. Verweerder zal opnieuw een besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet gelet daarop geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
5.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.2.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.715,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit I, 1 punt voor het bijwonen van de zitting,
0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 23 maart 2015 op het rapport van de deskundige, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 27 mei 2015 tegen het bestreden besluit II en 0,5 punt voor het geven van de schriftelijke zienswijze van 8 oktober 2015 op de tussenuitspraak, met een waarde van € 490,-- per punt, wegingsfactor 1). Daarnaast heeft eiseres recht op een vergoeding van door haar gemaakte kosten voor het opvragen van medische informatie. Nu eiseres hiertoe twee facturen met een totaalbedrag van € 214,39 heeft overgelegd, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.929,39.
6.1.
Eiseres heeft tevens verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.2.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens naar voren komt (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, zaak nr. 30979/96, gepubliceerd in AB 2001/ 86, en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, zaak nr. 62361/00, gepubliceerd in JB 2006/134).
6.3.
In een zaak als de onderhavige is de redelijke termijn geschonden als de behandeling van het bezwaar en het beroep tezamen meer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij het bezwaar ten hoogste zes maanden en het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De rechtbank stelt vast dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op
4 februari 2013 tot aan deze uitspraak bijna drie jaren zijn verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar iets meer dan drie maanden geduurd. Van schending van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase is geen sprake. De redelijke termijn is geschonden in de rechterlijke fase. De rechtbank rekent de overschrijding dan ook volledig toe aan de Staat.
6.4
Als uitgangspunt voor de schadevergoeding wordt een tarief gehanteerd van € 500,-- per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dient te worden gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn door middel van een vergoeding van € 1.000,-. De rechtbank zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 1.000,-.
7. Eiseres heeft ten slotte verzocht om vergoeding van de wettelijke rente. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres toe om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering per 7 februari 2013. Voor de wijze waarop verweerder de wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een
bedrag van € 1.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.929,39,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van
M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak/de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.