ECLI:NL:RBAMS:2015:9544

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
13/751106-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen en falend identiteitsverweer in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 oktober 2015, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 16 januari 2012 door de Regional Court in Gliwice, Polen, was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1984, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 4 december 2015 werd de identiteit van de opgeëiste persoon ter discussie gesteld. De raadsman voerde aan dat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de persoon was waartegen het EAB was uitgevaardigd. De officier van justitie stelde echter dat er voldoende bewijs was, waaronder vingerafdrukken, die de identiteit bevestigden.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig overwogen. Ondanks de bezwaren van de raadsman, concludeerde de rechtbank dat de opgeëiste persoon inderdaad de persoon was die door de Poolse autoriteiten werd gezocht. De rechtbank verwierp het identiteitsverweer en oordeelde dat de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, betroffen diefstal vergezeld van geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

De rechtbank besloot uiteindelijk om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan, zodat hij zijn vrijheidsstraf van drie jaar en zes maanden kon ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751106-13
RK nummer: 15/6918
Datum uitspraak: 18 december 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 oktober 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2012 door the Regional Court in Gliwice (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag 1] 1984,
zich zelf noemende:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag 2] 1978
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring " [locatie] " te [plaats] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 december 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.G. de Jong, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

2.1
De raadsman heeft ter zitting van de rechtbank primair aangevoerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd aangezien uit de stukken van het dossier niet blijkt dat de opgeëiste persoon de persoon is waartegen de Poolse autoriteit een EAB heeft uitgevaardigd. Pas ter zitting overhandigt de officier van justitie stukken waaruit blijkt dat van de opgeëiste persoon in Nederland na zijn aanhouding vingerafdrukken zijn afgenomen, maar ook op grond van die aanvullende stukken is niet met zekerheid vast te stellen dat de opgeëiste persoon de in het EAB genoemde persoon betreft. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om nogmaals vingerafdrukken van de opgeëiste persoon af te nemen en deze te vergelijken met de door de Poolse autoriteit verstrekte vingerafdrukken. Ten slotte heeft de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij de in het EAB genoemde feiten niet kan hebben begaan aangezien hij ten tijde van de feiten onder de naam [opgeëiste persoon] gedetineerd was.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van de stukken van het dossier, het EAB en de e-mail van de parketsecretaris van 13 oktober 2015 onomstotelijk vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon de persoon is waarvan de overlevering door de Poolse autoriteit wordt verzocht. Indien de rechtbank hetgeen thans voorligt onvoldoende acht om de identiteit van de opgeëiste persoon vast te stellen dan verzoekt de officier van justitie de behandeling van de zaak aan te houden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van aanhouding van een persoon die ingevolge een EAB van de Poolse autoriteit werd gezocht.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2015 blijkt - zakelijk weergegeven - dat tijdens de insluitingsfouillering van de opgeëiste persoon bij hem een identiteitsbewijs op naam van [broer van opgeëiste persoon] werd aangetroffen en dat hij later opgaf te zijn: [opgeëiste persoon] . [broer van opgeëiste persoon] heeft op het politiebureau verklaard dat zijn broer [opgeëiste persoon] werd gezocht door de Poolse autoriteit en gebruik maakte van zijn identiteitsbewijs.
Tevens is in het proces-verbaal vermeld dat de vingerafdrukken van de opgeëiste persoon dermate verweerd bleken te zijn dat er geen afdrukken van gemaakt konden worden.
Uit de door de officier van justitie overhandigde e-mail van 9 oktober 2015 van de parketsecretaris blijkt dat ondanks de beschadigde vingertoppen van de opgeëiste persoon
toch vingerafdrukken van hem zijn afgenomen onder het nummer [nummer 1] .
Uit het Rapport Dactyloscopisch onderzoek van 14 oktober 2015 blijkt dat een vergelijkend onderzoek in het politiesysteem Havank heeft plaatsgevonden van de vingerafdrukken van de persoon waarvan ook de vingerafdrukken met bovengenoemd nummer afkomstig zijn (met biometrienummer [nummer 2] ) en de in Polen van de opgeëiste persoon afgenomen vingerafdrukken. Op basis van dit vergelijkend onderzoek komt voornoemd rapport tot herkenning en identificatie van de aangeboden vingerafdrukken op de vingerafdrukken van een persoon geregistreerd onder biometrienummer [nummer 2] .
Gelet op al het bovenstaande in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat de in de zittingszaal aanwezige persoon de persoon is waartegen de Poolse autoriteit een EAB heeft uitgevaardigd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de identiteit van de opgeëiste persoon werd overwogen, treft het door de opgeëiste persoon gevoerde onschuldverweer geen doel.
De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden ten einde opnieuw vingerafdrukken van de opgeëiste persoon af te nemen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
2.2.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia, in zoverre juist zijn, dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van een enforcable judgement van the district (First instance) court in Ruda Slaska of 28 december 2007.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar en 1 maand en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit 1: diefstal vergezeld met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
Feit 2: diefstal vergezeld met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Gliwice (Polen)
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2015
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.