Op 25 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2015 in Amsterdam werd aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, bestaande uit 1297 pillen en 6,99 gram van een materiaal dat MDMA bevatte. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 maart 2016 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. E.J. de Groot, haar vordering heeft gepresenteerd. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. K.R. Verkaart, heeft betoogd dat het onderzoek van de forensisch expert niet aan de eisen voldoet en heeft verzocht om dit te onderzoeken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het onderzoek naar verdovende middelen valt onder technisch opsporingsonderzoek en daarom is uitgezonderd van de Wet deskundigen in strafzaken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de zaak. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk in het bezit was van de genoemde hoeveelheid MDMA. De rechtbank heeft de strafbaarheid van het feit bevestigd en geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het preventieve karakter van het strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is gelast dat een geldbedrag van € 1.300,-- aan de verdachte wordt teruggegeven. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier R. Rog.