Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2016 in de zaak tussen
[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de waardevaststelling van een onroerende zaak op basis van de Wet WOZ. Eiseres, een vrouw uit Amsterdam, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam vastgestelde WOZ-waarde van haar appartement, dat zij verhuurde. De waarde was vastgesteld op € 213.500, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 205.500. Eiseres stelde dat de waarde maximaal € 90.000 zou moeten zijn, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015, waarin werd geoordeeld dat de toepassing van bepaalde fiscale ficties kan leiden tot een WOZ-waarde die niet in overeenstemming is met de werkelijke waarde in het economische verkeer.
De rechtbank overwoog dat de Wet WOZ specifieke waarderingsficties bevat die niet in strijd zijn met de wetgever's bedoeling, ook al kan de WOZ-waarde ver uit elkaar liggen van de werkelijke waarde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de verhuur van het object geen invloed had op de waardevaststelling volgens de Wet WOZ. Eiseres had de feitelijke waardering van het object aan de hand van vergelijkingsobjecten niet betwist. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke bepalingen in de Wet WOZ en de rol van de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling van onroerende zaken, vooral in situaties waarin de verhuur van invloed lijkt te zijn op de waarde.