ECLI:NL:RBAMS:2016:3721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
13/650788-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting met geweld en bedreiging

Op 17 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 augustus 2014 in Amsterdam, waarbij de aangeefster, [persoon 1], door de verdachte en een medeverdachte werd gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 3 juni 2016 heeft de officier van justitie, mr. E.B. Smit, de vordering ingediend, en de verdachte heeft zich verdedigd met mr. G.W.B. Meijer als raadsman.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat zij aanvankelijk slechts één dader had genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-sporen, die de verklaringen van de aangeefster ondersteunen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangeefster met geweld en bedreiging hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van verkrachting en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 8.120,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting, om de kans op herhaling te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650788-15
Datum uitspraak: 17 juni 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.B. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. W. B. Meijer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 3 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [persoon 1] vast gepakt en/of terwijl zijn mededader diens handen voor haar mond hield, heeft hij, verdachte, haar handen vast gehouden en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader haar meegetrokken en/of gezegd dat als ze niets deed, er haar ook niets zou gebeuren en/of heeft verdachte terwijl zijn mededader haar handen vast hield, haar jeans uit
gedaan en/of haar broek open getrokken en/of naar beneden getrokken en/of haar met zijn geslachtdeel vaginaal gepenetreerd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir, als standpunt naar voren gebracht dat verdachte zich met zijn mededader [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft schuldig gemaakt aan de verkrachting van aangeefster [persoon 1] .
De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangeefster is op de avond dat zij na een ruzie bij haar ex-vriend was weggelopen om naar huis te gaan, op een bank in een parkje in Osdorp naast een man gaan zitten. Ze rookten samen een sigaret en dronken van de whisky die de man bij zich had. Nadat de man had gebeld met zijn telefoon kwam er een tweede man aanlopen, waarna zij opeens door de twee mannen werd vastgepakt. Zij werd door de mannen over de weg de bosjes ingesleurd. In de bosjes hield de man die naast haar op de bank zat (hierna [medeverdachte] ) haar handen boven haar hoofd en deed de andere man (hierna verdachte) met geweld haar broek uit. De onderbroek van aangeefster scheurde en de rits van haar spijkerbroek ging kapot. Zij werd eerst door verdachte verkracht en daarna door [medeverdachte] , terwijl haar handen boven haar hoofd werden vastgehouden en door de mannen is gezegd: “Als je niets doet dan gebeurt er ook niets”. [medeverdachte] hield zijn handen voor haar mond, zodat zij niet kon schreeuwen. Zij heeft gehuild en tegengestribbeld, maar niets hielp.
Na DNA onderzoek is gebleken dat zowel op de broek als onderbroek van aangeefster de spermasporen van verdachte en [medeverdachte] zaten. Verder is uit het uitgebreide opsporingsonderzoek [onderzoek A] duidelijk geworden dat [medeverdachte] kort voor de verkrachting heeft gebeld met verdachte “dat hij met een vrouw zat en dat verdachte moest komen” en kort na de verkrachting een whattsapp bericht naar verdachte heeft gestuurd met de tekst “Jo je moet die motjo tory niet vertellen”.
Verdachte heeft verklaard dat de seks vrijwillig was. [medeverdachte] kon zich alleen nog herinneren dat aangeefster bij hem op het bankje kwam zitten. Hij had het gevoel dat er geen sprake was van dwang.
Dat wel sprake was van geweld en dwang is gebleken uit de beschadigde kleding en de locatie waar de verkrachting heeft plaatsgevonden. Daarnaast past het letsel van aangeefster, waaronder striemen en krassen op de rug en blauwe plekken op haar lichaam, bij het door de verdachten toegepaste geweld. Aangeefster heeft eerst verklaard dat zij door één man is verkracht en later heeft ze verklaard door twee mannen te zijn verkracht. Zij heeft niet direct verklaard dat zij door twee onbekende mannen is verkracht, omdat zij zich schaamde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, aangevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Verdachte erkent seks te hebben gehad met aangeefster, maar ontkent het ten laste gelegde geweld en de dwang. Verdachte kan zich geen dwang of geweld herinneren en hij kan zich niet voorstellen dat hij tot zoiets in staat is. De aangeefster heeft haar verklaring tijdens het opsporingsonderzoek op verschillende momenten bijgesteld en aangepast. Nu er op veel onderdelen verschillen zijn in haar verklaring, is haar verklaring niet geloofwaardig en nu het bewijs ontbreekt voor de bestanddelen geweld en dwang dient vrijspraak te volgen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het bewijs en de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen van aangeefster [persoon 1]
De rechtbank gaat uit van het volgende.
In de avond voor de verkrachting is aangeefster bij haar ex-vriend op bezoek geweest. Zij heeft daar bier gedronken en ze is na een ruzie door hem uit de woning gezet. Aangeefster liep teleurgesteld, boos en onder invloed van alcohol over straat. Zij zag [medeverdachte] op een bankje zitten, vroeg om een sigaret, kreeg een paar slokken whisky en is met hem gaan praten over wat haar die avond was overkomen. Na de verkrachting is zij teruggegaan naar haar ex-vriend, maar hij deed de deur niet open. Aangeefster heeft daarna, om toch te worden binnengelaten, de auto van de broer van haar ex-vriend vernield, waarna ze is meegenomen door de politie. Nadat zij een advocaat had gesproken, heeft ze de politie verteld wat er die nacht was gebeurd. Vervolgens heeft ze op 21 augustus 2014 aangifte van verkrachting gedaan. In die aangifte heeft ze gezegd dat ze door één man is verkracht. Pas nadat zij op 23 oktober 2014 is geconfronteerd met de bevindingen van het DNA-onderzoek, te weten dat er sperma van twee onbekende mannen bij haar was aangetroffen, heeft zij verklaard te zijn verkracht door twee mannen.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dat zij is verkracht door twee mannen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Weliswaar heeft aangeefster niet direct verklaard dat zij is verkracht door twee mannen, maar het dossier bevat voldoende bewijsmiddelen die de verklaring van aangeefster ondersteunen. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster voor het feit dat ze in eerste instantie maar van één verkrachter heeft gesproken, namelijk omdat ze zich schaamde en ze in de war en gestrest was, naar het oordeel van de rechtbank goed te volgen is.
Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank als volgt.
In verkrachtingszaken doet zich veelal de situatie voor dat er naast het slachtoffer en de dader(s) geen getuigen of camerabeelden aanwezig zijn. Dat is ook in deze zaak het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, het bewijsminimum, is de enkele verklaring van een aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van aangeefster voldoende wettig en overtuigend bewijs kan opleveren.
In de onderhavige zaak bevat het dossier voldoende ander bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster. Haar verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen redengevende feiten en omstandigheden.
Zo wordt de verklaring van aangeefster over de gedwongen seksuele handelingen ondersteund door de beschadigde kleding, te weten een kapot gescheurde onderbroek en de kapot getrokken rits van haar spijkerbroek, en het bij haar geconstateerde letsel. Door de forensisch geneeskundige zijn op 3 augustus 2014 (verklaring onderzoek zedendelicten met foto’s van het letsel, doorgenummerde pagina’s ZD 0074-0118) onder meer de navolgende verwondingen geconstateerd:
  • Krasvormige verwonding boven het linkeroog;
  • Hematoom onder de onderlip;
  • Striem in de linker hals;
  • Striemen over de gehele rug;
  • Hematomen en schaafwonden op meerdere plaatsen op binnenzijde armen, buitenzijde armen, ellebogen en schouders;
  • Hematomen en schaafwonden op meerdere plaatsen op binnenzijde benen, buitenzijde benen en knieën.
De rechtbank is van oordeel dat het bij aangeefster geconstateerde letsel (waarvan kleurenfoto’s in het dossier zitten) past bij de geweldshandelingen die aangeefster heeft beschreven. De verwondingen, waaronder de striemen die over de gehele rug zichtbaar zijn, passen niet bij vrijwillige seks op een ruwe ondergrond van takken. Ook passen ze niet bij de mishandeling van aangeefster door haar ex-vriend eerder die avond, waarover ze heeft verklaard tijdens haar eerste verhoor. Deze mishandeling zou er uit hebben bestaan dat zij in de woning aan de haren over de grond werd gesleept. Overigens heeft aangeefster nadien steeds ontkend door haar ex-vriend te zijn mishandeld, net als haar ex-vriend.
Daar komt bij dat [medeverdachte] na de seksuele handelingen met aangeefster een sms-bericht aan verdachte heeft gestuurd met de tekst: “Jo je moet die motjo tory niet vertellen”. Dit betekent zoveel als: je moet het verhaal van die slet niet vertellen. Daarnaar gevraagd heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij dit bericht heeft gelezen maar dat hij er verder niet veel aandacht aan heeft geschonken. De rechtbank ziet in dit bericht echter de bevestiging dat de seks met aangeefster wel degelijk met behulp van geweld en tegen haar zin heeft plaatsgevonden en dat verdachte en [medeverdachte] dat op dat moment ook wisten.
De conclusie is dan ook dat aangeefster weliswaar niet op het eerst mogelijke en op het ogenschijnlijk meest voor de hand liggende moment, namelijk bij de aangifte, heeft gemeld dat zij door twee mannen is verkracht, maar dat dit haar aangifte niet onbetrouwbaar maakt, nu er andere bewijsmiddelen zijn die haar verklaring ondersteunen. Dat betekent dat de verklaring van verdachte dat aangeefster vrijwillig seks met hem en zijn mededader heeft gehad en dat daarbij geen geweld is toegepast, onaannemelijk is.
4.3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 3 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en door bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers hebben verdachte en zijn mededader die [persoon 1] vast gepakt en terwijl zijn mededader diens handen voor haar mond hield, heeft hij, verdachte, haar handen vast gehouden en hebben verdachte en zijn mededader haar meegetrokken en gezegd dat als ze niets deed, er haar ook niets zou gebeuren en heeft verdachte terwijl zijn mededader haar handen vast hield, haar jeans uit gedaan en haar broek open getrokken en naar beneden getrokken en haar met zijn geslachtdeel vaginaal gepenetreerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, omdat hij vrijspraak heeft bepleit. De vordering van de benadeelde partij dient daarom volgens de raadsman te worden afgewezen. Verdachte weet dat hij vanwege zijn verslavingsproblematiek moet worden behandeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich met zijn mededader heeft schuldig gemaakt aan een verkrachting, door te handelen als hiervoor bewezen is verklaard. Een verkrachting betekent per definitie een ernstige en grove aantasting van de lichamelijk integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het betreft in zijn algemeenheid een uitermate schokkende, ingrijpende, beangstigende en vernederende gebeurtenis voor het slachtoffer met niet zelden langdurige psychische en emotionele naweeën. Ook in onderhavige zaak is dat het geval, zoals blijkt uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer. Zij had na de verkrachting problemen met slapen, ze huilde continue en ze was doodsbang dat de daders haar zouden komen opzoeken. Door het uitgeoefende geweld heeft verdachte met zijn mededader voorts letsel toegebracht aan het slachtoffer. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele lustgevoelens, door - zonder een condoom te gebruiken - zich niet te bekommeren over de mogelijk gevolgen die zijn handelen voor het kwetsbare slachtoffer zou hebben. Zij is geruime tijd bang geweest een SOA te hebben opgelopen, wat gelukkig niet het geval was.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde delict, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor een verkrachting is door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden vastgesteld. De rechtbank ziet aanleiding rekening te houden met een aantal strafvermeerderende factoren, waaronder het toegepaste geweld, de bijzonder schadelijke gevolgen voor het slachtoffer, het gegeven dat er sprake was van twee daders en de vernederende setting waarin zich een en ander heeft afgespeeld.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 28 april 2016 na het plegen van het bewezen geachte is veroordeeld voor rijden onder invloed en brandstichting, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van - onder meer - het Pro Justitia rapport van de psycholoog van 28 april 2016 en het reclasseringsadvies van 26 mei 2016.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van alcoholafhankelijkheid en een scheefgroei van de persoonlijkheid. Verdachte heeft een beperkte coping en loopt vast op het vlak van onderwijs. Er zijn zorgen over relatievorming en zijn empathische vermogens en nu deze persoonlijkheidsproblemen invloed hebben op zijn keuzes en handelen, dient hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over en maakt deze tot de hare. Vanwege de kans op herhaling is een behandeling bij De Waag te [plaats] , gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag en middelengebruik, geïndiceerd. De rechtbank volgt het advies van de psycholoog en de reclassering om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen onder na te noemen bijzondere voorwaarden.
Hoewel de ernst van het bewezen geachte op zichzelf een hoge gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de nog jonge leeftijd van verdachte en het plan van aanpak van de reclassering aanleiding om de eis van de officier van justitie niet te volgen en aan verdachte een lagere straf dan gevorderd op te leggen. De rechtbank acht een flinke voorwaardelijke straf noodzakelijk als “stok achter de deur”.
8.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 120,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van [persoon 1] kan worden toegewezen tot de gevorderde bedragen aan materiele en immateriële schadevergoeding, nu de vordering helder is en deze goed is onderbouwd, met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is (verder) niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 8.120,00 - dat wil zeggen € 50,00 schade aan kleding, € 30,00 aan reiskosten, € 40,00 aan overige schade en € 8.000,00 aan immateriële schade - niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ook bepaalt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van deze schade aan de benadeelde.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Inforsa, [adres, te plaats] . Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Behandelverplichting - Ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke
ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De reclassering acht het daarbij van belang dat een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject. Veroordeelde wordt dan ook verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
Geeft aan de Reclassering Inforsa opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van benadeelde partij [persoon 1] , te dezen domicilie kiezende op het adres van haar advocaat, mr. W. van Egmond, [adres, te plaats] , toe tot een bedrag van € 8.120,00, bestaande uit:
1. Materiële schade € 120,00
2. Immateriële schade € 8.000,00
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan benadeelde partij [persoon 1] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 3 augustus 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te dezen domicilie kiezende op het adres van haar advocaat, mr. W. van Egmond, [adres, te plaats] , te betalen de som van € 8.120,00, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 3 augustus 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de betalingsverplichting voor de ander is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2016.