ECLI:NL:RBAMS:2016:4552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
C/13/601438 / HA ZA 16-123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale rechtszaak met betrekking tot conservatoir beslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde], een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in New Delhi, India. De vordering betreft een vergoeding van 2% van de bedrijfswaarde van [naam 1] op het moment van overname, alsook de bekendmaking van de overnameprijs. De rechtbank heeft zich in het incident onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering, omdat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Dit is gebaseerd op de internationale aspecten van het geschil, waarbij [eiser] woonachtig is in Beiroet, Libanon, en [gedaagde] geen woonplaats heeft in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsmacht niet kan worden gebaseerd op de artikelen 2 tot en met 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van een uitdrukkelijke forumkeuze voor de Nederlandse rechter in de overeenkomst tussen partijen. De vordering van [gedaagde] tot opheffing van het conservatoir beslag is eveneens afgewezen, omdat de rechtbank geen rechtsmacht heeft om deze vordering te behandelen. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van zowel het incident als de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/601438 / HA ZA 16-123
Vonnis van 20 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezend in [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.M. Geelkerken te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd te New Delhi, India
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.F.J.A. Leijten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 januari 2016, met producties,
  • het anticipatie-exploot van [gedaagde] van 19 januari 2016,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met nevenvorderingen, van [gedaagde] van 27 januari 2016, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident van [eiser] van 10 februari 2016, met producties,
  • het proces-verbaal van pleidooien in het incident en de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 14 oktober 2009 een overeenkomst gesloten; de afspraken zijn vastgelegd in een
engagement letter. Artikel 10 van de
engagement letterbepaalt:

Governing Law and Jurisdiction
This Engagement shall be governed by and construed in all respects in accordance with the laws of England and Wales and shall be subject to the non-exclusive jurisdiction of the courts of England and Wales.”
2.2.
Bij beschikking van 3 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van [eiser] verlof verleend om ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag te leggen op de aandelen die [gedaagde] houdt in [gedaagde] Airtel International (Netherlands) B.V., onder de voorwaarde dat [eiser] binnen 14 dagen na beslaglegging de eis in de hoofdzaak aanhangig maakt. De inleidende dagvaarding in deze zaak is binnen die termijn uitgebracht.
2.3.
Op 23 december 2015 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd op voormelde aandelen (hierna: het conservatoir beslag).

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] een vergoeding van 2% van de bedrijfswaarde van [naam 1] op het moment op het moment van overname, zijnde 2% van de overnameprijs zoals tussen [naam 1] en [gedaagde] overeengekomen, aan [eiser] moet betalen;
II. veroordeling van [gedaagde] tot bekendmaking van de overnameprijs aan [eiser] , opdat [eiser] de hoogte van zijn vergoeding kan berekenen;
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van 2% van de overnameprijs van [naam 1] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2013;
IV. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten en de nakosten.

4.De vordering in het incident

4.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak. Zij legt daaraan ten grondslag dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft.
4.2.
[eiser] voert verweer.

5.De vordering (in reconventie) in de hoofdzaak

5.1.
[gedaagde] vordert (blijkens haar petitum) in de hoofdzaak opheffing van het conservatoir beslag. Zij stelt dat de bodemrechter op grond van artikel 705 Rv bevoegd is tot opheffing van het conservatoir beslag. Zij legt aan haar vordering tot opheffing van het beslag primair ten grondslag dat het instellen van de eis in de hoofdzaak voor een onbevoegde rechter materieel gelijk moet worden gesteld met het geval bedoeld in de laatste volzin van artikel 700 lid 3 Rv (‘overschrijding van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak doet het beslag vervallen’). [gedaagde] stelt subsidiair dat het beslag moet worden opgeheven omdat [eiser] de voorzieningenrechter in zijn beslagrekest onjuist althans onvoldoende zou hebben geïnformeerd.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] woonachtig is in Beiroet (Libanon) en dat [gedaagde] statutair gevestigd is in New Delhi (India). Het geschil heeft derhalve internationale aspecten zodat de rechtbank eerst dient te beoordelen of zij rechtsmacht heeft. Aangezien [gedaagde] geen woonplaats heeft op het grondgebied van een EEX-staat, is niet de Herschikte EEX-Verordening maar de regeling van rechtsmacht uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing.
6.2.
[gedaagde] heeft geen woonplaats of feitelijk verblijf in Nederland, zodat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet kan worden gebaseerd op artikel 2 Rv.
Niet in geschil is dat de artikelen 3 tot en met 7 evenmin rechtsmacht scheppen voor de Nederlandse rechter.
6.3.
[eiser] stelt - naar de rechtbank begrijpt - dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op basis van de forumkeuze in de
engagement letter. Hij stelt dat partijen de intentie hadden dat het geschil voor iedere rechter zou kunnen worden voorgelegd en dat zij om praktische redenen geen lange lijst van landen hebben opgenomen maar hebben volstaan met de vermelding dat de Engelse rechter niet exclusief bevoegd is (par. 10 tot en met 13 van de pleitaantekeningen van mr. Geelkerken). [gedaagde] heeft deze uitleg van de forumkeuze gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan, afgezien van de rechtsgeldigheid van een door [eiser] voorgestane ‘universele’ forumkeuze, in artikel 10 van de
engagement letter(zie 2.1) niet een uitdrukkelijke keuze voor de Nederlandse rechter worden gelezen. Van een forumkeuze als bedoeld in artikel 8 lid 1 Rv is dus geen sprake, zodat ook op die grond geen rechtsmacht kan worden aangenomen.
6.4.
[eiser] stelt voorts dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 10 jo 767 Rv. Vast staat dat partijen geen exclusieve forumkeuze voor een buitenlandse rechter zijn overeengekomen, zodat geen sprake is van een derogerende forumkeuze op de voet van artikel 8 lid 2 Rv die aan bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van artikel 10 jo 767 Rv in de weg zou staan.
6.5.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 767 Rv bepaalt dat, bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen, de vordering in de hoofdzaak kan worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde beslag heeft verleend. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval wél een andere weg is om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen aangezien de Engelse rechter op grond van de forumkeuze in de
engagement letterbevoegd is kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak en een vonnis van de Engelse rechter zonder vorm van proces in Nederland wordt erkend (artikel 36 lid 1 Herschikte EEX-Verordening) en in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd zonder dat een exequatur vereist is (artikel 39 Herschikte EEX-Verordening). Derhalve heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht op grond van artikel 767 Rv.
6.6.
[eiser] heeft nog gesteld dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 aanhef en sub c Rv als noodforum bevoegd is. Dit artikellid bepaalt dat de Nederlandse rechter (indien geen rechtsmacht bestaat op grond van de artikel 2 tot en met 8 Rv) niettemin rechtsmacht toekomt indien de zaak voldoende met de Nederlandse rechtssfeer verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt. [eiser] heeft geen enkele omstandigheid gesteld die maakt dat het voor hem onaanvaardbaar zou zijn om voor de Engelse rechter te procederen. Evenmin zijn dergelijke omstandigheden gebleken. Reeds om die reden is niet voldaan aan de vereisten van artikel 9 aanhef en sub c Rv.
6.7.
De conclusie is dan ook dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
6.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op 2 punten van tarief II (€ 452,00) is € 904,00.

7.De beslissing in de hoofdzaak

7.1.
Gezien de beoordeling in het incident dient de rechtbank zich in de hoofdzaak onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vordering van [eiser] . Dit brengt mee dat de rechtbank ook geen rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de vordering (in reconventie) van [gedaagde] tot opheffing van het conservatoir beslag (artikel 7 lid 2 Rv). Ten overvloede merkt de rechtbank op dat naar haar oordeel de eis in de hoofdzaak tijdig is ingesteld nu de inleidende dagvaarding is uitgebracht binnen de daartoe in het beslagverlof gestelde termijn. Van verval van het beslag op grond van de laatste volzin van artikel 700 lid 3 Rv is dan ook geen sprake. Het geval dat de Nederlandse rechter (naar achteraf blijkt) geen rechtsmacht heeft, kan daarmee niet gelijk worden gesteld; immers die rechtsmacht kan ook ontstaan indien de gedaagde verschijnt zonder de bevoegdheid te betwisten (vgl. artikel 9 aanhef en sub a Rv). De rechtbank overweegt voorts dat [gedaagde] bij haar vordering tot opheffing van het beslag een beperkt belang heeft omdat het conservatoir beslag van rechtswege vervalt bij het in kracht van gewijsde gaan van dit (eind)vonnis (artikel 704 lid 2 Rv) en dat [gedaagde] geen zodanig prangende belangen heeft aangevoerd dat onverwijlde opheffing noodzakelijk is.
7.2.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 619,00 aan griffierecht. De kosten van het anticipatie-exploot laat de rechtbank voor rekening van [gedaagde] .
7.3.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.

8.De beslissing in het incident en in de hoofdzaak

De rechtbank
8.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak,
8.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in het incident en in de hoofdzaak, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
8.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
8.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.