ECLI:NL:RBAMS:2016:5032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2731
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot export van Wajong-uitkering naar Portugal wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek tot export van een Wajong-uitkering naar Portugal. Eiser, een 45-jarige man met een ernstige verstandelijke beperking, heeft zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd om mee te kunnen verhuizen naar Portugal, waar zijn ouders willen gaan wonen vanwege de gezondheid van zijn moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wens van de ouders om naar Portugal te verhuizen begrijpelijk is, maar dat dit niet voldoende is voor een beroep op de hardheidsclausule van de Wajong.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het verzoek van eiser op 22 januari 2016 heeft afgewezen en het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat er geen medische noodzaak is voor de verhuizing naar Portugal. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen behandelingen of begeleiding zijn die alleen in Portugal beschikbaar zijn en dat de zorg in Nederland adequaat is.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie besproken, waaronder de artikelen van de Wajong en het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland. De rechtbank concludeert dat de wens van eisers ouders om naar Portugal te verhuizen niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat er geen objectieve en dwingende redenen zijn voor de verhuizing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [betrokkene] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.H. van der Zijden).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) te exporteren naar Portugal afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde (zijn vader), die werd bijgestaan door [betrokkene] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is 45 jaar oud. Hij heeft een ernstige verstandelijke beperking en een neurologische aandoening. Vanaf zijn achttiende jaar ontvangt hij een uitkering op grond van de (voorlopers van de ) Wajong. Eiser is niet in staat om voor zichzelf te zorgen en is aangewezen op 24-uurszorg. Eiser wordt verzorgd door zijn vader en gaat naar dagbesteding bij Cordaan.
2. Eisers moeder verblijft vanwege medische klachten vaak in Portugal. Eisers ouders zijn voornemens om naar Portugal te remigreren en willen dat eiser met hen meeverhuist. Eiser heeft verweerder daarom verzocht om zijn Wajong-uitkering mee te mogen nemen. Eiser stelt dat het voor hem financieel niet mogelijk is om te verhuizen naar Portugal zonder behoud van zijn uitkering.
3. Op 15 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts een rapportage uitgebracht waarin is geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor eiser of zijn ouders om naar Portugal te verhuizen. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek afgewezen. Na medische herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verweerder het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
4. In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong (voorheen: artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de oude Wajong) is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Verweerder kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel (voorheen: het zevende lid van artikel 17 van de Wajong), buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen op grond van de artikelen 1a:6 en 1a:8 van de Wajong. Nu eiser als jonggehandicapte is ingestroomd vóór 2010 is hoofdstuk 3 van de Wajong op hem van toepassing en had verweerder het besluit moeten nemen op grond van artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 3:19, negende lid, van de Wajong. Materieel zijn deze artikelen echter grotendeels gelijkluidend. Eiser is hierdoor naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet benadeeld. De rechtbank zal het gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Verweerder heeft in zijn op artikel 17, zevende lid, van de oude Wajong gebaseerde, onder de Wajong op grond van artikel 3:19, negende lid, voortgezette, Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003, (Stcrt. 84, p. 17, hierna: het Besluit) aangegeven in welke gevallen en op welke wijze door hem uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte naar het oordeel van verweerder zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
7. In de toelichting op het Besluit is ten aanzien van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, opgemerkt dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd kunnen zijn op een eigen keuze. Voorts is in de toelichting aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook andere situaties dan de drie hiervoor genoemde kunnen grond opleveren voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen worden beoordeeld of sprake is van zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen en of het eindigen van de uitkering voor hem een aanmerkelijk nadeel zal betekenen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is het verbod van export van de Wajong-uitkering het uitgangspunt en kan de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden, die door verweerder expliciet zijn genoemd in het Besluit en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1876).
9. Eiser heeft aangevoerd dat zijn vader, 67 jaar oud, alleen de zorg voor eiser heeft. Eisers moeder is niet in staat eiser te verzorgen en verblijft vanwege haar gezondheid vaak in Portugal. Als er iets met eisers vader gebeurt is er in Nederland niemand die de zorg van hem kan overnemen. Eisers familie woont in Portugal. Verweerder heeft onvoldoende alle omstandigheden van het geval van eiser meegenomen bij de beoordeling of er sprake is van een onbillijke situatie als eisers uitkering zou worden beëindigd. Eiser is gebaat bij een dagritme. Sinds hij thuis woont en naar de dagopvang gaat, gaat het veel beter met eiser. Eisers vader zal niet altijd de verzorging van eiser kunnen blijven doen. Daarom wil hij eiser meenemen naar Portugal. Daar is dagopvang en familie die eiser kan verzorgen. Als eiser in Nederland blijft is hij op den duur aangewezen op zorg in een instelling en dat doet zijn gezondheid geen goed. Ten slotte zullen de kosten voor Nederland veel minder zijn als eiser naar Portugal verhuist, aldus eiser. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser bij zijn aanvraag een verklaring van de huisarts van 23 september 2015 overgelegd. In bezwaar heeft eiser een ondersteuningsplan/werkplan van Cordaan overgelegd.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 2 maart 2016 onder andere het volgende geschreven: “Niet ter discussie staat dat er bij betrokkene zelf sprake is van een zeer forse verstandelijke beperking en dat hij functioneert op het niveau van een 2-3 jarige. Hij is compleet afhankelijk voor zijn verzorging van anderen. (…) Betrokkene zelf krijgt geen behandelingen of begeleiding die hij alleen maar in het buitenland zou kunnen krijgen. Sterker nog: hij wordt hier nu juist door Cordaan heel adequaat opgevangen ten aanzien van dagbesteding. De huisarts stelt dat het voor de
moedervan betrokkene om medische redenen
gewenstis om in Portugal te verblijven. Ik kan dit wel begrijpen. De artrose klachten zullen voor haar milder zijn in een wat warmer klimaat en het komt haar psychische welbevinden ten goede omdat zij daar al haar familie heeft, haar gezonde zoon woont er en al haar kleinkinderen. Maar gewenst is niet hetzelfde als
medische noodzaakom naar Portugal te verhuizen. De behandeling die moeder voor haar aandoeningen in Portugal kan krijgen is ook niet anders dan in Nederland. De behandelmogelijkheden, ook bijvoorbeeld ten aanzien van toekomstige dialyse, liggen in Nederland eerder op een hoger plan. (…) Vader verkeert nog in goede gezondheid. Voor vader is er dus in het geheel geen medische noodzaak om naar Portugal te verhuizen. Ik hecht er nog wel aan om op te merken dat vooral vader hier voor betrokkene een belangrijke rol vervult in de opvang van betrokkene. Ik bestrijd ook niet dat vader een belangrijke taak zou hebben om betrokkene aan een nieuwe opvangomgeving te laten wennen. Maar door Cordaan wordt betrokkene thans, blijkens ook hun ingebrachte verslag, op zich adequaat begeleidt. Het zal voor betrokkene zelf altijd heel moeilijk zijn als zijn vader als steun zou wegvallen en als hij volledig in een instelling zou moeten verblijven. Toch is op zich ook goede en adequate begeleiding of volledige opvang vanuit een instelling mogelijk. Zolang zijn vader nog leeft heeft het beslist de voorkeur dat deze in de buurt blijft, maar het is dus niet zo dat er geen andere oplossingen zouden zijn.”
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat de situatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit, zich niet voordoet.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit. Het is immers niet zo dat eiser zelf een medische behandeling in Portugal moet ondergaan.
10.3.
Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht begrijpt de rechtbank dat hij vooral een beroep doet op artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. De rechtbank is echter van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook deugdelijk heeft gemotiveerd waarom van die situatie geen sprake is. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt immers wel dat het voor eisers moeder om medische redenen gunstig en wenselijk is om in Portugal te gaan wonen, maar niet dat daartoe ook een medische noodzaak bestaat. De rechtbank laat in dat verband nog in het midden of in het kader van de beoordeling van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit, alleen kan worden uitgegaan van eisers vader als verzorger of dat daarbij ook zijn moeder kan worden betrokken.
10.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder ook niet gehouden was om om andere redenen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Raad blijkt immers dat er dan sprake moet zijn van een noodzaak voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De rechtbank acht de wens van eisers ouders om naar Portugal te remigreren omdat het klimaat daar een gunstig effect heeft op de gezondheidstoestand van eisers moeder weliswaar begrijpelijk, maar deze wens voldoet niet aan genoemde voorwaarde. Ook de wens van eisers ouders om, vooruitlopend op het moment dat eisers vader niet meer voor hem zal kunnen zorgen, eiser vast te laten wennen aan familieleden en dagopvang in Portugal, is begrijpelijk, maar voldoet niet aan deze voorwaarde. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zwaarwegende redenen om toepassing te kunnen geven aan de hardheidsclausule op grond van artikel 2 van het Besluit. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd
11. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep niet. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht of veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van M.E. Sjouke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.