ECLI:NL:RBAMS:2016:5429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
16/2510
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies na ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die eerder ziek was gemeld, had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze werd per 23 januari 2016 beëindigd omdat hij arbeidsgeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 augustus 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zijn lichamelijke klachten en de ongeschiktheid voor de geduide functies naar voren bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling zou kunnen veranderen. De rechtbank concludeert dat eiser op medische gronden geschikt was voor de functies die eerder waren vastgesteld en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W. Vermeer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.P. Prinsen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 23 januari 2016 arbeidsgeschikt geacht in de zin van de Ziektewet (ZW) en de ZW-uitkering van eiser per die datum beëindigd.
Bij besluit van 29 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zoon [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is tot [datum] 2014 werkzaam geweest als [functie] voor 16 uur per week via [bedrijf 1] . Aansluitend heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Daarnaast had eiser een dienstverband bij [bedrijf 2] als [functie] voor 32 uur per week. Eiser heeft zich per 16 juni 2014 ziekgemeld voor beide functies wegens knie-, rechter arm-, elleboog-, schouder- en rugklachten.
1.2.
Na afloop van een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid heeft verweerder een eerstejaars ziektewetbeoordeling verricht. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 mei 2015.Het betreft met name beperkingen op dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige heeft eiser geschikt geacht voor de functies van machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en magazijn, expeditie medewerker (SBC-code 111220). Bij besluit van 28 mei 2015 heeft verweerder de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 16 juli 2015. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2.1.
Eiser heeft zich per 12 oktober 2015 opnieuw ziekgemeld vanwege toegenomen nek, schouder-, rug- en knieklachten.
2.2.
Bij besluit van 22 januari 2016 heeft verweerder eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd omdat eiser in ieder geval geschikt geacht wordt voor tenminste één van de geduide functies. Verweerder heeft aan dit besluit een rapport van de verzekeringsarts van 22 januari 2016 ten grondslag gelegd.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 februari 2016 ten grondslag gelegd.
3. Eiser voert in beroep samengevat aan dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en hij zich niet kan verenigen met de vastgestelde beperkingen en de geduide functies. Naar de mening van eiser is het lichamelijk onderzoek van de verzekeringsartsen niet representatief omdat het niets zegt over de belasting die voor eiser op de langere termijn mogelijk is. Eiser stelt dat uit de medische informatie kan worden geconcludeerd dat hij veel pijn heeft, dat medicatie tegen de pijn niet werkt en dat hij behandeld dient te worden. Eiser heeft daarbij gewezen op zijn lichamelijke klachten en de behandelingen die in het verleden zijn verricht. Daarbij heeft hij de medische informatie overgelegd uit 2009 tot en met maart 2014, een overzicht afspraken in het OLVG in het eerste kwartaal van 2016, een afspraakbevestiging voor een onderzoek bij de polikliniek neurologie in het OLVG op [datum] 2016 en een overzicht van voorgeschreven medicatie. Eiser meent dat hij ongeschikt is de werkzaamheden in de functie [naam functie] te verrichten omdat hiervoor is vereist dat eiser een goede oog-hand coördinatie heeft en soepele vingers. Door de beperkingen die eiser aantoonbaar heeft aan zijn gewrichten is hij absoluut niet in staat is om deze werkzaamheden te verrichten. Eiser meent dat hij niet geschikt kan worden geacht voor de functie [naam functie] omdat voor deze functie vereist is dat er onder andere kracht gezet wordt, wat voor eiser niet mogelijk is. Ook is torderen van het lichaam voor eiser zeer moeilijk en pijnlijk wat hem ook zeer ongeschikt maakt voor deze functie. Eiser stelt dat hij niet in staat is de functie [naam functie] te vervullen. De werkzaamheden in deze functie moeten voornamelijk zittend uitgevoerd worden, waarbij slechts af en toe gelopen of gestaan wordt. Vanwege zijn lichamelijke klachten kan eiser niet lang zitten. Eiser acht zich voor de werkzaamheden in de functie van [naam functie] uitermate ongeschikt omdat hij vanwege zijn lichamelijke klachten niet lang kan lopen of staan en omdat langdurig zitten ook niet meer mogelijk is voor hem. Ook is eiser in verband met klachten in zijn knie niet in staat om zware objecten te tillen.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW, voor zover van belang, heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld .
4.2.
Artikel 19, vijfde lid, van de ZW bepaalt, voor zover van belang, ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, dat onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat eiser geen werkgever meer heeft. Eiser heeft ter zitting meegedeeld dat hij voor de werkzaamheden als [functie] voor 32 uur per week de wachttijd heeft volbracht en dat hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft aangevraagd. Verweerder heeft derhalve de functie van [functie] terecht buiten beschouwing gelaten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8022.
5.2.
Partijen zijn het erover eens, en ook de rechtbank is van oordeel, dat in dit geval als “zijn arbeid” dient te worden aangemerkt de geduide functies die voor eiser in het kader van de eerdere eerstejaars ziektewetbeoordeling procedure als passend zijn aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij op dat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie staat. Het gaat nog slechts om de vraag of eiser op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
6.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op een onderzoek door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat sprake is van de diagnoses: nekpijn, rugpijn aspecifiek chronisch, pijn in bovenste extremiteit en knieklachten. Volgens de verzekeringsarts is er feitelijk geen nieuwe medische informatie, die een verandering van de eerder gestelde beperkingen rechtvaardigt. Om die reden zou de ziekmelding volgens de verzekeringsarts niet gehonoreerd mogen worden. Eiser wordt echter om administratieve eerst op 23 januari 2016 geschikt bevonden voor één van in het kader van de eerdere eerstejaars ziektewetbeoordeling als passend aangemerkte functies.
6.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gezien op de hoorzitting en aansluitend op het spreekuur en de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van huisarts [naam] van 27 januari 2016 en een brief van de anesthesioloog-pijnspecialist drs. J.E. Steenhuisen van 15 december 2015, bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw lichamelijk onderzoek verricht waarbij er geen grote functiebeperkingen van de rug waren. Ook waren er geen aanwijzingen voor prikkeling van de zenuwwortel. De ingebrachte informatie van de huisarts maakt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen melding van een diagnose zonder onderbouwing met medische gegevens. In de brief van de anesthesioloog staat de behandeling weergegeven zoals eerder door eiser werd uiteengezet. In bezwaar komen geen feiten of omstandigheden naar voren die tot een ander oordeel noodzaken, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij eiser is al rekening gehouden met zijn lichamelijke klachten waarmee hij aangewezen was op rug- en been ontlastende werkzaamheden. Er komen geen aanwijzingen naar voren dat de belastbaarheid is verminderd waardoor de eerder geduide functies de belastbaarheid niet te boven gaan.
6.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep gereageerd middels een rapport van 26 mei 2016. Bij lichamelijk onderzoek waren geen aanwijzingen voor ernstige onderliggende aandoeningen. Er waren geen objectiveerbare functiebeperkingen van de bovenste en onderste extremiteiten. Ook waren er geen aanwijzingen voor prikkeling van de zenuwwortel. Er is geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser tijdens de hoorzitting heeft gezien, de informatie van de behandelaars heeft meegewogen en eiser lichamelijk heeft onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen daarmee over een volledig beeld van de medische situatie van eiser.
7.2.
Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is concludent en bevat geen inconsistenties. Uit het dossier blijkt niet dat de belastbaarheid van eiser ten tijde van het medisch onderzoek was verminderd ten opzichte van de medische beoordeling in het kader van de eerstejaars ziektewetbeoordeling. De verzekeringsartsen hebben dat niet bij het lichamelijk onderzoek kunnen constateren en er is ook geen recente medische informatie waar dat uit blijkt. Eiser heeft zelf geen medische informatie ingebracht op grond waarvan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist moet worden gehouden. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
7.3.
De rechtbank overweegt dat eiser, met hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de arbeidskundige grondslag, in feite stelt dat hij meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Hiervoor is echter al overwogen dat de door eiser in dat verband overgelegde medische stukken daarvoor onvoldoende zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, eiser terecht geschikt heeft geacht voor het verrichten van zijn arbeid per 23 januari 2016. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser dan ook terecht op grond van artikel 19 van de ZW beëindigd per die datum.
8. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van B.O. Schaafsma, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.