ECLI:NL:RBAMS:2016:5714
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Herziening van ouderdomspensioen op basis van gezamenlijke huishouding en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, verzoekster, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder, waarbij haar ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd verlaagd en een terugvordering werd opgelegd. De zaak betreft de herziening van het pensioen in verband met de veronderstelling dat verzoekster samenwoont met een andere persoon, [betrokkene].
Verweerder heeft op basis van informatie van de Duitse autoriteiten geconcludeerd dat verzoekster en [betrokkene] sinds 1 februari 2011 een gezamenlijke huishouding voeren. Dit leidde tot de herziening van het pensioen naar het bedrag voor gehuwden en een terugvordering van een aanzienlijk bedrag. Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de besluiten onterecht zijn genomen en dat zij niet in een gezamenlijke huishouding verkeert.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar claim van geen gezamenlijke huishouding te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster gehouden kan worden aan haar eerder afgelegde verklaringen en dat de informatie van verweerder voldoende is om de herziening van het pensioen te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen dringende omstandigheden zijn die een afwijking van de besluiten rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.