ECLI:NL:RBAMS:2016:648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
AMS 15/5644
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Rechtbank Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wajong-aanvraag en de toepassing van nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De eiser, geboren in 1963, had eerder een aanvraag gedaan die ook was afgewezen vanwege onvoldoende medische gegevens en het niet voldoen aan de woonvereisten. De rechtbank concludeerde dat de inwerkingtreding van de Wet Wajong per 1 januari 2010 geen relevante wijziging van het recht was en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had geweigerd om het primaire besluit te herzien. De eiser had geen nieuwe informatie overgelegd die zou aantonen dat hij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2016 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A. Schilder).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1963, heeft op 26 november 2014 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend wegens spierklachten en een psychische beperking. In een rapport van 22 januari 2015 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat historische, objectieve medische gegevens over het functioneren van eiser rond eisers 18e levensjaar ontbreken. Hierdoor kon volgens verweerder geen verantwoorde uitspraak worden gedaan over eisers beperkingen voor/rond zijn 18e levensjaar. Verweerder heeft de aanvraag om die reden bij het primaire besluit afgewezen.
2. Namens eiser was al eerder een aanvraag om een Wajong-uitkering gedaan op 19 augustus 2009. Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen bij besluit van 2 juni 2010. Er waren volgens verweerder onvoldoende (medische) gegevens om vast te stellen of eiser als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. Daarnaast voldeed eiser niet aan de eis dat hij gedurende zes jaren onmiddellijk voorafgaand aan zijn 17e verjaardag in Nederland moet hebben gewoond. Het bezwaar van eiser tegen deze beslissing is door verweerder ongegrond verklaard op 20 januari 2011. Het beroep tegen deze beslissing op bezwaar is door de rechtbank ongegrond verklaard op 9 november 2011 Deze uitspraak is niet gepubliceerd maar bevindt zich wel bij de dossierstukken. Het betreft zaaksnummer AWB 11/1125. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
3. In het bestreden besluit van 6 augustus 2015 heeft verweerder de aanvraag van 26 november 2014 aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 2 juni 2010. Verweerder heeft daarom onderzocht of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder komt tot de conclusie dat eiser geen nieuwe informatie heeft overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij rond zijn 17e/18e levensjaar als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Volgens verweerder zijn er nog steeds onvoldoende medische gegevens die dit aantonen. Verweerder stelt subsidiair dat eiser niet voldoet aan het beginsel dat hij ingezetene moet zijn geweest in de zes jaar voorafgaand aan zijn 17e verjaardag.
4. Eiser stelt in beroep dat er wel sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Er is aanvullende informatie waar de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk niet over beschikten. Het zou volgens eiser gaan om een brief uit 1996 waarin wordt gerefereerd aan stukken uit 1992, waarin staat dat eiser sinds zijn eerste levensjaar last heeft van tremoren. Daarnaast stelt eiser dat de inwerkingtreding van de Wet Wajong op 1 januari 2010 moet worden gezien als nieuwe omstandigheid op grond van artikel 4:6 van de Awb waardoor verweerder de nieuwe aanvraag volledig had moeten herbeoordelen. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt ter zitting verwezen naar uitspraken van rechtbank Overijssel uit 2013, rechtbank Arnhem uit 2011 en van rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNH:2014:2219).
Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij vóór zijn 17e levensjaar niet zes jaar in Nederland heeft gewoond, omdat dit geen vereiste is op grond van de Wet Wajong zoals deze gold tot 31 december 2014.
5. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. De aanvraag van eiser strekt ertoe dat verweerder terugkomt, dan wel overgaat tot heroverweging van het besluit van 2 juni 2010, waarbij is vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
6. De rechtbank constateert dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten. In de uitspraak van 9 november 2011 heeft de rechtbank al geoordeeld over de brief uit 1996 waar eiser naar verwijst. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser verder ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn bezwaar naar voren heeft gebracht, niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De inwerkingtreding van de Wet Wajong per 1 januari 2010 is in dit geval geen relevante wijziging van het recht. Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 14 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4701). De beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen.
8. Verweerder heeft bovendien ter terechtzitting terecht verwezen naar de uitspraak van de CrvB van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111). In die uitspraak is overwogen dat vanaf 1 januari 2010 ingediende aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong van personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, wat betreft de aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering beoordeeld moeten worden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), omdat artikel 3:6 van de Wet Wajong niet van toepassing is op deze personen.
9. De AAW is van toepassing op de aanvraag van eiser. In artikel 21 van de AAW is het ingezetenenbeginsel neergelegd. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 9 november 2011 terecht geoordeeld dat verweerder de aanvraag van 19 augustus 2009 mocht weigeren op grond van het beginsel dat eiser geen ingezetene was in de zes jaren voorafgaand aan zijn 17e verjaardag. Deze beroepsgrond van eiser kan daarom ook niet slagen.
10. Gemachtigde van eiser heeft tot slot ter zitting verwezen naar drie uitspraken op basis waarvan in deze zaak geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank heeft twee van de genoemde uitspraken niet in de beschikbare systemen van de rechtbank aangetroffen. De genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij ook een ECLI-nummer werd vermeld, ziet niet op een geschil dat enig verband houdt met de voorgelegde rechtsvraag en ziet bovendien ook op een ander rechtsgebied. De rechtbank gaat daarom aan de verwijzing naar deze uitspraken voorbij. Bovenvermelde uitspraak van de CRvB van 14 december 2015 is bovendien ook van latere datum is dan de door eiser genoemde uitspraakdata.
11. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden en er dus geen reden is waarom verweerder zou moeten terugkomen van het primaire besluit.
12. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.