In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan over de wijziging van de bijdrage in levensonderhoud en studie van een jong-meerderjarige, hier aangeduid als [verweerder]. De verzoeker, de man, heeft verzocht om de bijdrage die hij voor [verweerder] dient te betalen, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 11 oktober 2000, op nihil te stellen. De man stelt dat zijn financiële situatie is veranderd door werkloosheid en dat de behoefte van [verweerder] is gewijzigd nu hij een universitaire opleiding is gestart. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 16 augustus 2016, waar beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de moeder van [verweerder], [naam 1], eerder gehuwd zijn geweest en dat hun huwelijk op 14 december 2000 is ontbonden. De man heeft een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] vastgesteld van fl 760,-- per maand, thans € 479,-- per maand. De man heeft aangevoerd dat hij sinds 1 juni 2015 werkloos is en een uitkering ontvangt, terwijl de vrouw een toegenomen inkomen heeft. De rechtbank heeft de behoefte van [verweerder] vastgesteld op € 487,-- per maand, waarbij rekening is gehouden met de financiële ondersteuning van zijn grootouders voor zijn studie.
De rechtbank heeft ook de draagkracht van de man beoordeeld, die een WW-uitkering ontvangt en een ontslagvergoeding heeft gekregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man zijn uitkering moet aanvullen tot het niveau van zijn voormalige salaris, wat resulteert in een draagkracht van ongeveer € 1.227,-- per maand. De rechtbank heeft de behoefte van [verweerder] verdeeld over de ouders naar rato van hun draagkracht, wat leidt tot de beslissing dat de man vanaf 8 januari 2016 een bijdrage van € 364,-- per maand aan [verweerder] moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.