Uitspraak
[verzoeker] ,
B E S L I S S I N G :
- stelt vast dat het verzoek tot ontslag van betrokkene uit het psychiatrisch ziekenhuis is vervallen;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontslag van een betrokkene uit een psychiatrisch ziekenhuis, ingediend door de officier van justitie. De betrokkene, die verblijft in GGZ inGeest, had op 25 augustus 2016 een ontslagverzoek ingediend. De officier van justitie had echter op 30 augustus 2016 ook een verzoek ingediend voor een machtiging tot voortgezet verblijf, wat volgens artikel 49, achtste lid, van de Wet Bopz betekent dat het ontslagverzoek vervalt. De rechtbank oordeelde dat de situatie onder de werking van dit artikellid valt, waardoor de rechtbank zich niet gelijktijdig in twee verschillende procedures hoeft uit te laten over de noodzaak van een langer onvrijwillig verblijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneesheer-directeur van GGZ inGeest op 9 september 2016 het ontslagverzoek van de betrokkene had afgewezen, omdat er sprake was van een psychiatrische stoornis en er actueel gevaar aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de officier van justitie tot ontslag is komen te vervallen door de samenloop met het verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor toewijzing.
De betrokkene had aangevoerd dat de psychiater niet onafhankelijk was en dat hij onterecht langer was opgenomen. De rechtbank heeft deze argumenten niet gehonoreerd en de afwijzing van het ontslagverzoek bevestigd. De beslissing is genomen door een enkelvoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.