ECLI:NL:RBAMS:2016:6696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
FA RK 16-6410
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagverzoek en verzoek om machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontslag van een betrokkene uit een psychiatrisch ziekenhuis, ingediend door de officier van justitie. De betrokkene, die verblijft in GGZ inGeest, had op 25 augustus 2016 een ontslagverzoek ingediend. De officier van justitie had echter op 30 augustus 2016 ook een verzoek ingediend voor een machtiging tot voortgezet verblijf, wat volgens artikel 49, achtste lid, van de Wet Bopz betekent dat het ontslagverzoek vervalt. De rechtbank oordeelde dat de situatie onder de werking van dit artikellid valt, waardoor de rechtbank zich niet gelijktijdig in twee verschillende procedures hoeft uit te laten over de noodzaak van een langer onvrijwillig verblijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneesheer-directeur van GGZ inGeest op 9 september 2016 het ontslagverzoek van de betrokkene had afgewezen, omdat er sprake was van een psychiatrische stoornis en er actueel gevaar aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de officier van justitie tot ontslag is komen te vervallen door de samenloop met het verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor toewijzing.

De betrokkene had aangevoerd dat de psychiater niet onafhankelijk was en dat hij onterecht langer was opgenomen. De rechtbank heeft deze argumenten niet gehonoreerd en de afwijzing van het ontslagverzoek bevestigd. De beslissing is genomen door een enkelvoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT
BESCHIKKING
Ontslag
De officier van justitie heeft op 20 september 2016 een verzoek ingediend, waarbij de beslissing van deze rechtbank wordt gevraagd op een verzoek tot ontslag als bedoeld in artikel 49 van de Wet Bopz van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
verblijvende te GGZ inGeest, locatie [locatie] .
Het onderhavige verzoek is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 21 september 2016 alwaar door de voorzitter gehoord zijn:
Gehoord zijn: betrokkene
advocaat betrokkene, mr. M.P. Lettinga
behandelend arts, [naam 1]
waarnemend geneesheer-directeur, [naam 2] .
De rechtbank overweegt als volgt:
Uit de overgelegde stukken, de gehouden verhoren en de verkregen inlichtingen is het volgende gebleken.
De advocaat heeft namens betrokkene middels een schrijven van 14 september 2016 gericht aan de geneesheer-directeur van GGZ inGeest, [naam 3] , verzocht om;
te oordelen dat betrokkene ten onrechte niet binnen 2 weken na 25 augustus 2016 een schriftelijke reactie van de geneesheer-directeur heeft gekregen;
te oordelen dat betrokkene ten onrechte langer is opgenomen c.q. niet in vrijheid is gesteld;
om ontslag/onmiddellijke invrijheidstelling;
een schadevergoeding ter hoogte van € 105,-- ter compensatie voor elke dag dat betrokkene onterecht in de kliniek heeft verbleven.
Betrokkene heeft daartoe aangevoerd dat de onafhankelijke psychiater niet voldoende onafhankelijk is, omdat zij in dezelfde kliniek werkzaam is. Bovendien heeft zij onvoldoende inspanningen geleverd om tot een persoonlijk gesprek te komen. De voorkeur was uitgegaan naar een onafhankelijke psychiater van buiten de kliniek. Ten aanzien van de relatie met het ambulante team wordt ten onrechte gesteld dat betrokkene weigert om contact met hen op te nemen, het omgekeerde is het geval. Betrokkene stelt tevens dat het volstrekt onjuist is dat hij persisterend psychotisch en afdeling ontwrichtend is geweest in Castricum. Dit wordt bevestigd door DNV, te weten dat volgens hen bij opname het psychotisch beeld niet duidelijk op de voorgrond staat.
Onbetwist staat vast dat betrokkene op 25 augustus 2016 een ontslagverzoek heeft ingediend. Ten aanzien van het verkrijgen van de negatieve (schriftelijke) beslissing van de geneesheer-directeur bestaat er tussen betrokkene en de geneesheer-directeur een verschil van mening over de datum waarop deze is verstrekt. Of de beslissing tijdig aan betrokkene is verstrekt, kan evenwel in het midden blijven nu betrokkene zowel tegen een tijdig verstrekte negatieve beslissing als tegen het uitblijven van een beslissing na twee weken (uit hoofde van een fictieve weigering als bepaald in het tweede lid van artikel 49 Wet BOPZ) kan (laten) vragen om aan de rechter een beslissing te vragen.
Van belang is dat de officier van justitie op 30 augustus 2016 een verzoek heeft ingediend tot het verlenen van een machtiging voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van betrokkene. Op 20 september 2016 heeft de officier van justitie een verzoek strekkende tot de indiening van een verzoek ter verkrijging van een rechterlijke beslissing op een door de geneesheer-directeur van het psychiatrische ziekenhuis GGZ inGeest op 9 september 2016 gegeven beslissing tot afwijzing van het door de betrokkene verzocht ontslag, ingediend.
Bij schrijven van 9 september 2016 heeft de geneesheer-directeur, [naam 3] , gereageerd op het verzoek van betrokkene tot ontslag. Zij is tot de conclusie gekomen dat bij betrokkene sprake is van een psychiatrische stoornis, te weten een psychose in het kader van schizofrenie, er actueel gevaar, met name agressie naar derden, aanwezig is wat uit de stoornis voortvloeit en er geen alternatieven zijn voor klinische opname om dit gevaar af te wenden. Gelet hierop heeft de geneesheer-directeur het verzoek tot ontslag van betrokkene afgewezen.
Uit artikel 49, achtste lid, Wet Bopz volgt dat een door de officier van justitie ingesteld verzoek aan de rechter om een beslissing aangaande een ontslag vervalt wanneer met betrekking tot dezelfde patiënt door de officier van justitie een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt gedaan.
Alhoewel de redactie van dit artikellid een zekere volgtijdelijkheid lijkt te suggereren - het ontslagverzoek wordt ingehaald door een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf – is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige situatie ook onder de werking van dit artikellid valt. Strekking van deze bepaling is immers dat de rechtbank zich niet gelijktijdig in twee verschillende procedures hoeft uit te laten over de vraag of een langer onvrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is.
Gezien voornoemd artikel is de rechtbank dan ook van oordeel dat het verzoek van de officier is komen te ‘vervallen’, wegens samenloop met het op 30 augustus 2016 ingediende verzoek van de officier van justitie tot verlening van een machtiging voortgezet verblijf.
Nu vastgesteld is dat het ontslagverzoek is komen te vervallen, dient ook het verzoek om schadevergoeding bij gebrek aan gronden te worden afgewezen.

B E S L I S S I N G :

De rechtbank:
  • stelt vast dat het verzoek tot ontslag van betrokkene uit het psychiatrisch ziekenhuis is vervallen;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, voorzitter, en mrs. R.H.G. Odink en J.P.C. van Dam van Isselt, rechters, in tegenwoordigheid van C.M.E. Taverne griffier, op 22 september 2016