In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser had op 28 september 2013 een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend. Bij besluit van 11 december 2014 werd deze aanvraag door verweerder niet verder in behandeling genomen, omdat eiser niet de benodigde gegevens had aangeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder op 28 juli 2015 gegrond werd verklaard. Echter, verweerder heeft nog niet inhoudelijk beslist op de aanvraag, wat in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet kan standhouden, omdat verweerder verplicht was om een nieuw besluit te nemen na het gegrond verklaren van het bezwaar.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt verweerder opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden. Eiser had ook kostenvergoeding gevraagd voor reis- en verblijfkosten, verletkosten, verschotten en andere kosten, maar deze werden niet toegewezen, omdat eiser niet ter zitting was verschenen en de kosten niet voldoende waren onderbouwd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de verplichting om tijdig en inhoudelijk op aanvragen te beslissen, vooral in het kader van sociale zekerheidswetgeving.