ECLI:NL:RBAMS:2016:701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5336
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht buiten behandeling gestelde aanvraag AOW en gevolgen voor besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser had op 28 september 2013 een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend. Bij besluit van 11 december 2014 werd deze aanvraag door verweerder niet verder in behandeling genomen, omdat eiser niet de benodigde gegevens had aangeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder op 28 juli 2015 gegrond werd verklaard. Echter, verweerder heeft nog niet inhoudelijk beslist op de aanvraag, wat in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet kan standhouden, omdat verweerder verplicht was om een nieuw besluit te nemen na het gegrond verklaren van het bezwaar.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt verweerder opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden. Eiser had ook kostenvergoeding gevraagd voor reis- en verblijfkosten, verletkosten, verschotten en andere kosten, maar deze werden niet toegewezen, omdat eiser niet ter zitting was verschenen en de kosten niet voldoende waren onderbouwd.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de verplichting om tijdig en inhoudelijk op aanvragen te beslissen, vooral in het kader van sociale zekerheidswetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , [woonland] , eiser

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van Algemene Ouderdomswet (AOW) niet verder in behandeling te nemen.
Bij besluit van 28 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en besloten de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 28 september 2013 een AOW-pensioen aangevraagd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen omdat eiser de gegevens die van belang zijn voor de afhandeling van de aanvraag niet aan verweerder heeft doorgegeven.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Volgens verweerder is de aanvraag ten onrechte op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Bij brief van 21 januari 2016 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat hij nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen omdat het onderzoek nog niet is afgerond.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit nog niet (inhoudelijk) heeft beslist op de aanvraag. Dat is in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb . Op grond van dat artikel moet verweerder in de plaats van het primaire besluit een nieuw besluit nemen. Dat heeft hij niet gedaan. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog onderzoek moet doen naar de verzekerde jaren van eiser voor de AOW. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Eiser heeft vergoeding gevraagd voor een bedrag van € 100,- aan reis- en verblijfkosten, vergoeding van een bedrag van € 100,- aan verletkosten (waarvan € 50,- in verband met het bijwonen van de zitting), € 100,- aan verschotten en € 100,- aan andere kosten.
8. De door eiser genoemde kosten komen op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser is niet ter zitting verschenen. Daarom is van reis- en verblijfkosten en verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting überhaupt geen sprake. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor de gevraagde vergoeding van verschotten en andere kosten, omdat eiser niet heeft onderbouwd dat hij deze kosten heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.