Op 11 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam in een rekestprocedure besloten tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1976, die zonder woon- of verblijfplaats in Nederland is. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 november 2016 (C-452/16 PPU), waarin werd geoordeeld dat het voorliggende Europees Aanhoudingsbevel (EAB) naar verwachting niet tot overlevering van de opgeëiste persoon zal leiden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er geen ruimte is voor een herstel van het gebrek op korte termijn, wat aanleiding geeft om de overleveringsdetentie te schorsen tot de zitting van 1 december 2016, waarop de verdere inhoudelijke behandeling van het EAB zal plaatsvinden.
De rechtbank heeft in haar beslissing een aantal voorwaarden gesteld aan de schorsing van de overleveringsdetentie. De opgeëiste persoon moet zich onder andere wekelijks melden bij de politie, een verblijfadres opgeven aan de officier van justitie, en mag Nederland niet verlaten. De rechtbank heeft ook bepaald dat de opgeëiste persoon zich zal houden aan alle oproepingen van justitie of politie en dat hij zijn reisdocumenten moet inleveren. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. Y.M.E. Jurgens, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.