ECLI:NL:RBAMS:2016:7718

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
13/751658-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van niet-betekening vonnis en recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was niet ingeschreven in de Basisadministratie en werd gedetineerd in Nederland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 augustus 2016, maar de rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van het vonnis dat aan de overlevering ten grondslag lag, aangezien hij niet persoonlijk was betekend en de betekening niet aan de wettelijke vereisten voldeed.

De rechtbank heeft de procesgang in detail beschreven, waarbij op 18 oktober 2016 de vordering werd behandeld. De opgeëiste persoon was bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek geschorst om nadere informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. Op 8 november 2016 werd het onderzoek voortgezet, maar de opgeëiste persoon was om medische redenen niet aanwezig. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 15 november 2016 de zaak opnieuw behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was gesteld van het vonnis en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was. De rechtbank verwees naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Paweł Dworzecki, waarin werd benadrukt dat de bescherming van het recht op een eerlijk proces voorop staat. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, ondanks dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW. De beslissing werd genomen met inachtneming van de dwingende formulering van de OLW, die geen ruimte laat voor afzien van weigering op basis van omstandigheden die de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon zouden kunnen schaden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 16/5842
RK nummer: 13/751658-16
Datum uitspraak: 15 november 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 augustus 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 september 2016 door
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1972,
niet ingeschreven in de Basisadministratie personen, nar eigen opgave wonende op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in de [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van
18 oktober 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Poolse autoriteiten nadere informatie in te winnen.
Op
8 november 2016is het onderzoek voortgezet in aanwezigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald en de raadsman. De opgeëiste persoon is om medische redenen niet verschenen. De raadsman heeft verzocht om aanhouding opdat de opgeëiste persoon aanwezig kan zijn. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd en het onderzoek geschorst tot 15 november 2016 om de opgeëiste persoon de gelegenheid te bieden bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn.
Op
15 november 2016is het onderzoek voortgezet. Gehoord is de officier van justitie
mr. U.E.A. Weitzel, de opgeëiste persoon – bijgestaan door een tolk in de Poolse taal – en zijn raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft ook nu de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB onder b) wordt melding gemaakt van
  • een
  • een vonnis van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij voornoemd vonnis opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van
vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Het vonnis betreft de twaalf feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt het volgende vast.
Het EAB vermeldt het volgende:
Onder d: ‘No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision’.
Onder d 1, b: ‘the person was served with the decision on 29th august 2008 and was expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be reexamined, and which may lead to the original decision being reversed or changed’.
Onder d 2 staat het volgende: ‘A summons to appear at the trial was collected by the adult home-dweller’.
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet de in artikel 12 aanhef en onder c OW bedoelde situatie heeft aangekruist en niet de in artikel 12, aanhef en onder d, OLW bedoelde garantie heeft gegeven.
Onderzoek ter zitting en standpunten
Op de zitting van
18 oktober 2016heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij aanwezig is geweest op de zitting (
de rechtbank begrijpt de zitting die tot het vonnis van 21 augustus 2008 heeft geleid); hij zat in voorlopige hechtenis en is naar de zitting gebracht.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de omzettingsbeslissing. Zij is uitgegaan van de juistheid van hetgeen hieromtrent in het EAB staat vermeld.
De raadsman heeft – in reactie – bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW.
De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld na te gaan of de opgeëiste persoon wel of niet aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak die tot het vonnis van 21 augustus 2008 heeft geleid en – als de opgeëiste persoon niet bij de behandeling aanwezig is geweest – aan de Poolse autoriteiten te vragen om een volledige toelichting zoals bedoeld in onderdeel D2 van het EAB, waarbij moet worden toegelicht hoe de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte is gebracht van de dagvaarding en/of van het vonnis.
Bij
brief van 3 november 2016heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende meegedeeld:
[opgeëiste persoon] was not present in person at the hearing which resulted in the verdict.A notice on the term of the scheduled trial was served tot the address indicated bij [opgeëiste persoon] as his service address. The notice was collected by an adult householder of the home of [opgeëiste persoon] who obliged herself to provide the notice to the accused.
A copy of the verdict was served to the address indicated by [opgeëiste persoon] as his service address. The notice was collected by an adult householder of the home of [opgeëiste persoon] who obliged herself to provide the notice to the accused.
The verdict was made during a session as a result of the settlement which had been made between [opgeëiste persoon] and the public prosecutor. On 21st August 2008 the Court accepted the said settlement and rendered a verdict being compatible with its contents.
On 25th November 2013, [opgeëiste persoon] appeared in person before the Court and submitted paying-in slips with regard to the injured persons, and he obliged to continue satisfying the obligations resulting from the verdict.
[opgeëiste persoon] was present in person at the hearing of the Court held on 25th November 2014 when the Court ordered the execution of the tenporary suspended sentence.
Op de zitting van
8 november 2016heeft de officier van justitie met inachtneming van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 mei 2016 (waarover hieronder meer), geconcludeerd tot toestaan van de verzochte overlevering. Zij heeft het standpunt ingenomen dat uit deze aanvullende informatie kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon het vonnis weliswaar niet zelf in handen heeft gekregen, maar dat wel duidelijk blijkt dat hij bekend is geworden met het vonnis omdat hij daar ook naar heeft gehandeld. Om die reden is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing en de overlevering toelaatbaar.
Volgens de Poolse wet is zowel de dagvaarding/oproeping voor de zitting van 21 augustus 2008 op de juiste wijze betekend, als het vonnis.
Op de zitting van
15 november 2016heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. De raadsman heeft de weigering van de overlevering bepleit nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de procedure die tot het vonnis heeft geleid.
Het arrest Dworzecki
Op 24 mei 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) arrest gewezen in de zaak Paweł Dworzecki (C‑108/16 PPU) gepubliceerd onder nummer ECLI:EU:C:2016:346.
De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de inhoud van dit arrest en voorts naar haar uitspraak van 16 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3643.
Oordeel rechtbank
De rechtbank concludeert dat geen van de in de onderdelen a) tot en met d) van artikel 12 OLW geformuleerde uitzonderingen op de verplichting tot weigering van de overlevering zich voordoet.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat hetgeen in eerdergenoemde brief van 3 november 2016 staat vermeld met betrekking tot het gegeven dat de opgeëiste persoon deels heeft voldaan aan een bij het vonnis opgelegde betalingsverplichting, de conclusie toelaat dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte is gekomen of gebracht van de inhoud van het vonnis van 21 augustus 2008.
Die conclusie kan echter niet tot het achterwege laten van weigering van de overlevering leiden. Waar de
facultatieveweigeringsgrond van artikel 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ de uitvoerende justitiële autoriteit de ruimte biedt om de handelwijze van de betrokkene in aanmerking te nemen (zie punt 51 van het arrest van het Hof van Justitie), heeft de Nederlandse wetgever bewust gekozen voor een
dwingendeimplementatie van die bepaling.
Gelet op de dwingende formulering laat artikel 12 OLW de overleveringsrechter, indien hij tot de conclusie komt dat zich geen van de – kaderbesluitconform uitgelegde – gevallen van de onderdelen a) tot en met d) voordoet, geen ruimte om af te zien van weigering van de overlevering op basis van omstandigheden als bedoeld in punt 51 van het arrest van het Hof van Justitie. In zoverre gaat artikel 12 OLW dus verder dan waartoe de bescherming van het recht op een eerlijk proces en de eisen van een duidelijke en transparante rechtspraak nopen.
De rechtbank zal de overlevering dan ook moeten weigeren.

6.6. Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW maar de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan overlevering in de weg staat, moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the District Court of Legnica – III Criminal Department (Polen), ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan op 15 november 2016 door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.