Op 1 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 18 oktober 2016, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 31 augustus 2016 door de District Court of Tapolca in Hongarije was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Hongarije, werd verdacht van diefstal door twee of meer verenigde personen. Tijdens de zitting op 18 oktober 2016 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de zaak behandeld in het bijzijn van de officier van justitie.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat er geen bewijs was voor een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de betrokken detentiecentra. De raadsman had bezorgdheid geuit over de medische situatie van de opgeëiste persoon, die lijdt aan een ernstige vorm van diabetes, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aanvullende vragen te stellen over de medische zorg in de Hongaarse detentiecentra.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke vereisten was voldaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.