ECLI:NL:RBAMS:2016:779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6226
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsparticipatie en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op 14 maart 1997, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een Wajong-uitkering aangevraagd vanwege aangeboren doofstomheid, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voldoet aan de voorwaarden voor arbeidsparticipatie en dat er geen sprake is van een situatie die hem uitsluit van de Wajong-uitkering, zoals bedoeld in artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 25 maart 2015, waarin hem werd meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering, heeft ingediend. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn handicap, in staat is om te werken en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en geoordeeld dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.T.W. Schilder).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 28 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vader en door doventolk F.E. Workum.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 14 maart 1997. In verband met aangeboren doofstomheid heeft eiser op 5 november 2014 een Wajong-uitkering aangevraagd. Hierop heeft verweerder een medisch en een arbeidskundig onderzoek verricht, waarna de besluitvorming is gevolgd zoals die hierboven onder ‘Procesverloop’ is uiteengezet.
2.1.
Eiser stelt dat hij door zijn handicap in zijn dagelijks leven veel klachten en belemmeringen ondervindt en daardoor niet kan werken.
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat de Wajong van toepassing is zoals die geldt per 1 januari 2015. Eiser is immers eerst op 14 maart 2015 achttien jaar geworden, zodat de ingangsdatum van de uitkering na 31 december 2014 ligt.
2.3.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het achtste lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
Op grond van artikel 1a:2 van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
2.4.
Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in geschil is of bij eiser op de dag dat hij achttien jaar werd als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen sprake was van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3794) komt aan rapportages opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep), indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn, een bijzondere waarde toe in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Dat betekent niet dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter wel aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden en onzorgvuldigheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. De wijze waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, kan daarom geen toereikende grondslag vormen voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
3.3.
Naar aanleiding van de aanvraag van eiser heeft de verzekeringsarts op 26 januari 2015 een rapportage opgesteld. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 13 januari 2015 en de dossiergegevens bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts volgt uit het activiteitenpatroon van eiser bestaande uit school en stage, dat van hem kan worden verwacht dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is om aaneengesloten te werken gedurende ten minste een periode van een uur. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling van de vraag of eiser een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en of hij beschikt over basale werknemersvaardigheden heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat eiser in ieder geval over capaciteiten beschikt om zich daarin te ontwikkelen, nu hij er in is geslaagd om een MBO-diploma op niveau 1 te behalen. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat bij eiser sprake is van ernstige psychische problematiek.
3.4.
De arbeidsdeskundige heeft blijkens zijn rapportage van 24 maart 2015 telefonisch overleg gevoerd met de leerlingenbegeleider van het praktijkcollege waar eiser praktijkonderwijs heeft gevolgd, met de stagebegeleider van het autoschadebedrijf waar eiser stage heeft gelopen en met de ambulant medewerker van stichting Viertaal. Hieruit volgt volgens de arbeidsdeskundige dat eiser beschikt over een gemiddeld intelligentieniveau en havist zou kunnen zijn als hij niet zoveel problemen zou hebben op het gebied van taal. Eiser krijgt extra les Nederlands omdat mogelijk sprake is van een taalontwikkelingsstoornis. Volgens de arbeidsdeskundige kan eiser een taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De arbeidsdeskundige heeft de taak “Inpakken” aangewezen ter illustratie van een taak die eiser kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Daarbij is sprake van eenvoudige handelingen waarbij geen beroep wordt gedaan op communicatieve vaardigheden. De instructies kunnen eenvoudig schriftelijk en visueel gegeven worden. Er zijn geen risicovolle machines op de werkvloer aanwezig. Verder beschikt eiser volgens de arbeidsdeskundige over basale werknemersvaardigheden. Er is bij eiser geen sprake van beperkte mentale functies en eiser dient in staat geacht te worden om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Eiser is ook in staat te achten om afspraken met de werkgever na te komen. Volgens de arbeidsdeskundige is bij aanvang van een nieuwe functie extra gespecialiseerde begeleiding nodig, maar leidt dit niet tot een substantiële onderbreking van het productieproces.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 14 augustus 2015 geconcludeerd dat de verzekeringsarts terecht heeft vastgesteld dat eiser vanuit medisch oogpunt voldoet aan de voorwaarden voor arbeidsparticipatie. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapportage van 24 augustus 2015 de analyse arbeidsvermogen van de arbeidsdeskundige van 24 maart 2015 ongewijzigd gehandhaafd.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapportages van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig tot stand gekomen. Door de arbeidsdeskundigen is vervolgens in hun rapportages geconcludeerd dat er participatiemogelijkheden zijn. Ook deze rapportages zijn niet onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank is verder niet gebleken dat de rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidskundigen tegenstrijdigheden bevatten of dat ze onvoldoende begrijpelijk zijn.
3.7.
Ter zitting heeft eiser een brief overgelegd van MBO-College [naam 1] van 11 november 2015 waarin de ouders van eiser worden uitgenodigd voor een gesprek op 1 december 2015 omdat de school zich zorgen maakt over de studievoortgang van eiser en over zijn houding op school. Tevens heeft eiser een doorverwijzing van zijn huisarts van 24 december 2015 overgelegd in verband met een vermoeden van depressie bij eiser in verband met boosheid en gefrustreerd reageren. Ten slotte heeft eiser een e-mailbericht overgelegd van [naam 2] , ambulant dienstverlener van stichting Viertaal.
3.8.
Verweerder heeft naar aanleiding van de verklaring van de huisarts gesteld dat door de verzekeringsarts is onderkend dat eiser met betrekking tot het uiten van eigen gevoelens de neiging heeft om met boosheid te reageren. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. Uit de rapportages van de verzekeringsarts van 26 januari 2015 en van de arbeidsdeskundige van 24 maart 2015 blijkt dat de boosheid en frustratie bij eiser in de beoordeling is betrokken en in aanmerking is genomen bij het aanwijzen van de taak “Inpakken”. Voor de uitvoering van deze taak hoeft niet gesproken te worden met collega’s en is het uiten van gevoelens niet aan de orde.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft geweigerd aan eiser een uitkering te verlenen op grond van de Wajong. De beroepsgronden van eiser en de door hem overgelegde stukken kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
4. Het beroep is ongegrond
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.P. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.