In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een winkel, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2015 is vastgesteld op € 2.720.000. De waardepeildatum was 1 januari 2014. Eiseres betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat de winkel niet als een zelfstandig object kon worden gewaardeerd, omdat het pand niet was gesplitst. De rechtbank oordeelde dat de winkel als een afzonderlijke onroerende zaak moet worden beschouwd, omdat deze afzonderlijk van de bovenliggende etages wordt verhuurd.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de waarde in het economisch verkeer moet worden bepaald en dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Eiseres voerde aan dat de huurwaardekapitalisatiemethode onterecht was toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat deze methode geschikt was, gezien de commerciële verhuur van de winkel. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van een taxatierapport.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde waarde van de winkel door de heffingsambtenaar in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.