ECLI:NL:RBAMS:2016:9605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
AMS 16/3454
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over terugvordering bijstandsuitkering na ontruiming woning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 oktober 2016, wordt de zaak behandeld van een eiser die een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet (PW). De eiser, die dakloos is geworden na een ontruiming, heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van teveel betaalde bijstand door de gemeente Amsterdam. De gemeente had de uitkering herzien en een bedrag van € 488,86 teruggevorderd, omdat eiser geen woonkosten meer had. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft onderzocht of eiser daadwerkelijk meer uitkering heeft ontvangen dan de daklozenuitkering waarop hij recht had. De rechtbank stelt vast dat de betalingen aan de verhuurder niet als betalingen aan eiser kunnen worden aangemerkt, omdat eiser zijn huurwoning had ontruimd en de machtiging om huur te betalen had ingetrokken. De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en bepaalt een termijn van zes weken voor dit herstel. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/3454

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser,

gemachtigde: mr. G.J. Mulder,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
gemachtigde: mr. C.J. Telting.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (PW) van eiser over de periode van 5 oktober 2015 tot en met 30 november 2015 herzien en de teveel betaalde bijstand ter hoogte van € 488,86 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 14 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande ter hoogte van € 962,63 per maand. Eiser huurde een woning van woningbouwvereniging [bedrijf] . Op enig moment heeft eiser verweerder gemachtigd zijn maandelijkse huur rechtstreeks aan [bedrijf] te betalen. De huur bedroeg laatstelijk € 498,98.
1.2.
Uit een uitdraai van het interne systeem van verweerders Dienst Werk en Inkomen (DWI) blijkt het volgende. Op 1 oktober 2015 heeft de gemachtigde van eiser telefonisch aan een medewerker van DWI meegedeeld dat de woning van eiser is ontruimd en dat eiser geen vast verblijfadres meer heeft. Ook eiser zelf heeft op deze datum telefonisch aan DWI gemeld dat hij geen woning meer heeft. Op 2 oktober 2015 is eiser bij DWI aan de balie verschenen en heeft hij verklaard dat hij op 29 september 2015 zijn woning heeft verlaten in verband met een ontruiming. Eiser heeft verklaard dat hij twee nachten in de moskee heeft geslapen, dat hij het weekend bij zijn moeder ging slapen en dat hij niet wist waar hij daarna zou verblijven. Op 5 oktober 2015 heeft de gemachtigde van eiser nogmaals telefonisch contact gehad met DWI om te melden dat eiser de week daarvoor zijn woning kwijt is geraakt. Op diezelfde dag heeft eiser zich gemeld aan de balie voor bijzondere doelgroepen. Hij heeft toen gemeld dat hij op 29 september 2015 is ontruimd, dat hij sindsdien dak/thuisloos is en dat hij sinds 4 oktober 2015 bij [naam opvang] verblijft. Ook heeft eiser toen een postadres aangevraagd. Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft verweerder eiser toestemming gegeven voor het gebruik van een postadres.
1.3.
Uit de uitkeringsspecificaties van oktober en november 2015 blijkt dat verweerder in die maanden nog een bedrag van € 498,98 aan [bedrijf] heeft betaald. Naar aanleiding van de uitkeringsspecificaties hebben eiser en zijn gemachtigde verweerder meerdere malen verzocht deze betalingen stop te zetten. Bij brief van 1 december 2015 heeft verweerder [bedrijf] meegedeeld dat de maandelijkse huurbetalingen namens eiser met ingang van 1 december 2015 worden beëindigd.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 5 oktober 2015 tot en met 30 november 2015 herzien omdat eiser geen woonkosten meer had en hij als gevolg hiervan teveel bijstand had ontvangen. Door de ontruiming van zijn woning is eiser dakloos geworden en heeft hij geen recht meer op woonkosten. Verweerder heeft de teveel betaalde bijstand ter hoogte van € 488,86 van eiser teruggevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.5.
Uit het dossier blijkt dat verweerder op enig moment € 438,85 van [bedrijf] retour heeft ontvangen en dat dit bedrag aan eiser is uitbetaald.
2.1.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.2.
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Beleidsregels, voor zover van belang, vordert het college in een situatie als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de PW, de uitkering terug.
Op grond van artikel 6.1, vierde lid, van de Beleidsregels wordt van terugvordering afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
3. Er zijn geen gronden aangevoerd tegen de herziening van de uitkering. Eiser heeft erkend dat verweerder bevoegd was de bijstandsuitkering te verlagen, omdat hij met ingang van 1 oktober 2015 geen woonkosten meer had. Verweerder heeft erkend dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht door eiser.
4.1.
Het beroep van eiser is gericht tegen de terugvordering. Eiser heeft betwist dat hij een hoger bedrag aan bijstandsuitkering dan de voor hem toepasselijke norm heeft ontvangen, aangezien verweerder in oktober en november 2015 een deel van de uitkering ten onrechte aan [bedrijf] heeft betaald. Eiser betwist dat de betalingen aan [bedrijf] hebben te gelden als betalingen aan hemzelf.
4.2.
Vast staat dat eiser verweerder op enig moment heeft gemachtigd om de verschuldigde huur elke maand rechtstreeks aan [bedrijf] te betalen. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze machtiging begin oktober heeft ingetrokken. Hij heeft immers vanaf 1 oktober 2015 meerdere keren gemeld dat hij zijn huurwoning had ontruimd en dat hij dakloos was. Hieruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat eiser vanaf die datum geen huur meer aan [bedrijf] verschuldigd was en dat verweerder dus niet meer gerechtigd was een deel van de uitkering als huur rechtstreeks aan [bedrijf] te betalen.
4.3.
Verweerder heeft erkend dat eiser de ontruiming tijdig heeft doorgegeven, zodat de huurbetalingen ook tijdig stopgezet hadden kunnen en moeten worden. Verweerder heeft zich echter ter zitting op het standpunt gesteld dat de uitbetaling aan [bedrijf] wel moet worden aangemerkt als een betaling aan eiser. Deze betaling heeft er immers voor gezorgd dat de schuld die eiser als gevolg van proceskosten in de ontruimingsprocedure bij [bedrijf] heeft, is verminderd, zodat eiser van de verkeerde betaling geen nadeel heeft ondervonden. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen, omdat eiser de vordering van [bedrijf] in rechte betwist. Eiser heeft ter zitting immers verklaard dat er hoger beroep is ingesteld tegen het ontruimingsvonnis. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de betalingen die verweerder aan [bedrijf] heeft gedaan, hebben te gelden als betalingen aan eiser.
4.4.
Uit artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW, volgt dat er alleen dan grond is voor terugvordering indien de bijstand tot een te hoog bedrag is verleend. In deze procedure betekent dat dat verweerder alleen kan terugvorderen indien en voor zover eiser over de maanden oktober en november 2015 daadwerkelijk meer uitkering heeft ontvangen dan de daklozenuitkering waarop hij in deze maanden recht had. Verweerder had dan ook moeten onderzoeken of daar in dit geval sprake van was.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft gedaan. Dat betekent dat verweerder zijn besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Dit heeft tevens tot gevolg dat de terugvordering niet op een deugdelijke motivering berust als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij op grond van de gedingstukken niet kan vaststellen of eiser per saldo over de maanden oktober en november 2015 feitelijk meer uitkering heeft ontvangen dan het bedrag waar hij recht op had.
5.2.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het in rechtsoverweging 5.1. gesignaleerde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.1.
Om het gebrek te herstellen, dient verweerder alsnog te onderzoeken of het bedrag dat eiser feitelijk heeft ontvangen over de maanden oktober en november 2015 hoger is dan de daklozenuitkering waarop hij in die maanden recht had. Als dat het geval is, is verweerder op grond van artikel 58 van de PW in beginsel bevoegd het meerdere terug te vorderen.
6.2.
In dat verband en ten behoeve van de nadere besluitvorming door verweerder overweegt de rechtbank nog als volgt. Niet in geschil is dat de maandelijkse uitkering aan Zorginstituut Nederland van € 152,53 moet worden aangemerkt als een betaling aan eiser.
6.3.
Eiser heeft nog wel aangevoerd dat het bedrag dat verweerder van [bedrijf] retour heeft ontvangen, niet ziet op de huurbetalingen in oktober en november 2015, maar op de betaling in september 2015. Volgens eiser is in september de huur van oktober vooruitbetaald. Die huur was niet meer verschuldigd nadat eiser de woning op 29 september 2015 had verlaten. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank valt de betaling in september 2015 buiten de omvang van dit geding. Eiser heeft immers pas in oktober 2015 gemeld dat hij zijn woning heeft verlaten. Het kan dan ook niet aan verweerder worden toegerekend dat hij de huur in september 2015 wel aan [bedrijf] heeft betaald. Het terugbetaalde bedrag van € 438,85 moet daarom naar het oordeel van de rechtbank worden geacht onderdeel uit te maken van de aan eiser over de maanden oktober en november 2015 betaalde uitkering. Dat betekent dat verweerder dit bedrag mee moet nemen in zijn berekening van het bedrag dat eiser over de maanden oktober en november 2015 daadwerkelijk heeft ontvangen.
6.4.
Eiser heeft ook nog aangevoerd dat op grond van de feitelijke gang van zaken sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Nu nog niet vaststaat of verweerder bevoegd was om tot terugvordering over te gaan, zal deze beroepsgrond pas in de einduitspraak kunnen worden besproken.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.
de griffier,
de rechter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.