ECLI:NL:RBAMS:2016:9796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/669032-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne in Amsterdam

Op 7 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Colombia, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verbleef. De zaak betreft witwassen en het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 24 mei 2016, waar de officier van justitie, mr. B. ter Steege, de vordering heeft gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3 kilogram cocaïne en het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van € 16.425,-, dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, ondanks de verdediging die stelde dat er geen aanleiding was voor de doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is het in beslag genomen geld verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669032-16 (Promis)
Datum uitspraak: 7 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. ter Steege en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Vlielander naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 februari 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 3 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I;

(artikel 2 C Opiumwet juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht)

2. hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 februari 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 16425,- euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd voorwerp, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

(artikel 420bis lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht juncto artikel 420ter
Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Deze strafzaak is het resultaat van de ‘hoor wie klopt daar’ methodiek. Deze methodiek is in een vonnis van 26 april 2016 van de rechtbank Amsterdam betreffende parketnummer 13/669003-16 al aan de orde gekomen. Ook toen was door de verdediging uitvoerig betoogd dat er sprake was van onrechtmatig overheidshandelen. De rechtbank heeft in dat vonnis deze methodiek niet onrechtmatig bevonden.
Uit de door de politie gemaakte analyse bleek dat in meerdere percelen die eigendom zijn van [medeverdachte] zich criminele activiteiten hebben afgespeeld. Navraag bij het bevolkingsregister leerde de politie dat op het adres waar verdachte is aangetroffen niemand stond ingeschreven. De politie had echter gezien dat daar wel personen woonachtig waren. Op 16 februari 2016 werd er vervolgens aangebeld op het adres waar verdachte verbleef. Met toestemming van verdachte werd de woning binnengetreden en verdachte werd uitgelegd wat het doel van het bezoek was. Op het moment dat de politie binnen was, zagen ze in het woonkamerdeel 6 à 7 telefoons liggen. In de keuken zagen ze een sealapparaat en een klein weegschaaltje staan. Inmiddels wist de politie dat verdachte eerder was aangehouden ter zake een verdenking van witwassen. Er is toen een tolk Spaans ingeschakeld en vervolgens heeft verdachte schriftelijk toestemming gegeven voor een doorzoeking. Daarbij werd in een slaapkamer 3 kilo cocaïne aangetroffen en een aanzienlijk geldbedrag. Ten aanzien van dat geldbedrag is relevant dat dat voornamelijk bestond uit biljetten van € 200, -, die niet gangbaar zijn in het gewone betalingsverkeer in Nederland. Verdachte heeft grotendeels een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Op de momenten dat hij wel verklaart, verklaart hij wisselend. Hij heeft “Sorry” gezegd tegen de man die bij hem in de woning aanwezig was en ook is aangehouden. Bij de politie verklaart verdachte dat de drugs ongeveer een week in de woning zouden liggen, maar vandaag verklaart hij dat hij er niet vanaf wist en hoor ik hem ook zeggen dat de drugs er al lagen toen hij in december in de woning trok. Uit het dossier blijkt bovendien dat verdachte instemmend zou hebben geknikt op het moment dat hij wordt geïnformeerd over het aantreffen van de cocaïne.
Gezien de grootte van het aangetroffen geldbedrag en de overige in de woning aangetroffen goederen en afschriften van money transfers kan verdachte niet volstaan met de enkele opmerking dat het geld van hem is. Er is een verifieerbare aannemelijke verklaring voor de herkomst van dat geld nodig. Verdachte heeft die niet gegeven. Er kan dus niet alleen worden bewezen dat verdachte opzettelijk drie kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad, maar ook dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het aangetroffen geldbedrag.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De doorzoeking van de woning moet onrechtmatig worden geacht. Daarom moet alles wat bij die doorzoeking is aangetroffen van het bewijs worden uitgesloten. Uit het dossier blijkt geen enkele aanleiding om bij de woningen die door [medeverdachte] verhuurd worden, aan te kloppen. Op geen enkele manier was sprake van een verdenking van enig strafbaar feit.
Verdachte spreekt geen Nederlands en slechts zeer beperkt Engels. Het is dus maar de vraag of hij ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven aan de verbalisanten om de woning te betreden. Uit het dossier blijkt in ieder geval niet dat dit het geval is. Bovendien is niet duidelijk waarom de verbalisanten verdachte de vragen niet gewoon aan de deur konden stellen en waarvoor het noodzakelijk was om de woning te betreden. Ook is niet duidelijk waarom de verbalisanten de hele woning door moesten lopen, naar de woonkamer. Vervolgens dacht verdachte dat hij met het zetten van zijn handtekening onder een formulier toestemming had gegeven aan de verbalisanten om de woning te betreden. Hem werd echter op dat moment een handtekening ontfutseld om een doorzoeking mogelijk te maken. Dat verdachte niet ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven om de woning te doorzoeken, kan ook worden opgemaakt uit de uit het dossier blijkende verbazing bij de verbalisanten als zij na de toestemming voor doorzoeking van de woning cocaïne aantreffen. Waarom zou je toestemming geven voor een doorzoeking als je weet dat er cocaïne in huis is? Er valt dus niet uit te sluiten dat er bij verdachte sprake was van een misverstand. Het huisrecht van verdachte is dus geschonden. Dat is een onherstelbaar vormverzuim, waardoor verdachte rechtstreeks wordt getroffen.
Verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geld. De politie heeft niet onderzocht of hij inderdaad een restaurant in [plaatsnaam] heeft, terwijl dat toch vrij gemakkelijk te doen is. Verdachte is ondernemer en heeft geld meegenomen om in Nederland de huur te betalen en een apparaat voor zijn restaurant te kopen. Dat is niet ongeloofwaardig. Het aangetroffen geldbedrag past bovendien niet bij de hoeveelheid aangetroffen cocaïne. Het is dus niet zo dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is. Ook daarom moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Meer subsidiair zou het aangetroffen geld uit eigen misdrijf verkregen zijn. Er zijn geen verhullingshandelingen gepleegd ten aanzien van dat geld, dus conform de jurisprudentie van de Hoge Raad moet ook daarom vrijspraak volgen voor witwassen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne en het onder 2 ten laste gelegde witwassen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verwerping verweer bewijsuitsluiting
In het dossier is beschreven wat de aanleiding was voor het bezoek aan de woning van verdachte. Dit bezoek was niet willekeurig, maar ingegeven door resultaten van opsporingsonderzoeken, waaruit bleek dat twee panden die door [medeverdachte] werden verhuurd, gebruikt werden door een criminele organisatie. De omstandigheid dat ook het pand waar verdachte verbleef door [medeverdachte] werd verhuurd en kennelijk werd bewoond, terwijl er niemand was ingeschreven, was naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om te onderzoeken door wie de woning werd bewoond.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de verbalisanten toestemming heeft gegeven om de woning te betreden. De verbalisanten spraken daarbij in de Engelse taal met verdachte, een taal die verdachte volgens verbalisanten redelijk machtig was. Verdachte heeft verklaard dat hij in Nederland verbleef voor een studie Engels, zodat ook de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte in ieder geval de basiskennis van het Engels beheerste. De verbalisanten zijn samen met verdachte naar de woonkamer – die kennelijk toevallig aan de andere kant van de woning lag – gelopen. In de woonkamer aangekomen, zagen zij in de woonkamer 6 à 7 telefoons liggen en zagen zij in de open keuken een sealapparaat en een klein weegschaaltje. Op basis van deze waarnemingen en de bevinding dat verdachte eerder was aangehouden op verdenking van witwassen, is contact opgenomen met een tolk Spaans en is met behulp van de tolk verder met verdachte gesproken. Via de tolk is verdachte gevraagd of de verbalisanten de woning mochten doorzoeken en verdachte heeft daar toestemming voor gegeven. Vervolgens is met behulp van de tolk de tekst van de verklaring van geen bezwaar integraal aan verdachte voorgelezen en is verdachte bij zijn standpunt gebleven dat de woning mocht worden doorzocht. Uit niets blijkt dat het voor verdachte op dat moment onduidelijk was waarvoor hij toestemming gaf. Het verweer van de verdediging, dat het aantreffen van de cocaïne en het geld van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de uitgevoerde doorzoeking onrechtmatig was, wordt derhalve verworpen. Er is geen sprake van een vormverzuim, zodat er geen aanleiding is voor bewijsuitsluiting.
Opzettelijk voorhanden hebben cocaïne
Nu uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat hij wist dat de cocaïne in de woning aanwezig was, kan worden bewezen dat hij die cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Witwassen
Gelijk met de cocaïne is ook een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen. Gelet op de hoogte van dit geldbedrag, de aanwezigheid van een groot aantal coupures van € 200, -, die niet standaard zijn in het Nederlandse betalingsverkeer, en de overige aangetroffen goederen die met de handel in verdovende middelen in verband kunnen worden gebracht, is het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft verklaard dat dit geld aan hem toebehoort en dat hij dit naar Nederland had meegenomen om de huur te betalen tijdens zijn verblijf en een machine te kopen voor zijn restaurant in Spanje. Hij heeft deze verklaring echter op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien heeft verdachte ter zitting desgevraagd verklaard dat hij geen financiële stukken heeft ter zake van het restaurant in Spanje, omdat het gebruikelijk zou zijn in Spanje dat alles daar “zwart” gebeurt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dus niet anders zijn dan dat het bedrag van € 16.425, - onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
De verdediging heeft meer subsidiair betoogd dat het ten laste gelegde desondanks niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, omdat het geld van eigen misdrijf afkomstig zou zijn. Deze jurisprudentie van de Hoge Raad waar de verdediging een beroep op doet, heeft slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Verdachte heeft zelf verklaard dat het aangetroffen geld een legale herkomst had, hetgeen door de rechtbank wordt verworpen. Hoewel er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, is dat niet een zodanige omstandigheid dat daaruit zonder meer volgt dat verdachte het geldbedrag kennelijk onmiddellijk heeft verworven door eigen eerdere verkoop van cocaïne. Het is dus niet aannemelijk geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, zodat ook dit verweer van de verdediging wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
in de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
in de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 februari 2016 te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 16425, - euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovengenoemd voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is weinig bekend over de persoonlijke omstandigheden, maar hij moet in ieder geval als first offender worden behandeld.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte – in geval van een veroordeling – een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk, zou moeten worden opgelegd. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het is normaal om Nederlandse verdachten een deels voorwaardelijke straf op te leggen als ze first offender zijn. Verdachte moet niet worden benadeeld omdat hij niet uit Nederland komt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Harddrugs als cocaïne vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit hiervan dient dan ook krachtig te worden bestreden. Door het voorhanden hebben van een grote kennelijk voor de verkoop bestemde hoeveelheid cocaïne, heeft verdachte bovendien een bijdrage geleverd aan de illegale handel in verdovende middelen. De handel in verdovende middelen brengt de volksgezondheid in gevaar en leidt tot verschillende vormen van criminaliteit, waaronder witwassen.
Verdachte heeft daarnaast een aanzienlijk geldbedrag witgewassen. Witwassen is een ernstig misdrijf, waarmee verdachte bijdraagt aan de instandhouding van ernstige vormen van criminaliteit en dat de integriteit van het financiële en economische verkeer en de openbare orde aantast.
Verdachte is voor zover bekend niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Desondanks past, gezien de ernst van de feiten, alleen een lange voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal daarom een straf gelijk aan de eis van de officier van justitie opleggen.

9.Het beslag

Onder verdachte is het volgende geld in beslag genomen:
1 Geld Euro Waarde: 16.425,00
5138988
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezen geachte is gepleegd, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen geachte:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder2bewezen geachte:
Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart verbeurd:

1 Geld Euro Waarde: 16.425,00

5138988

Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en R.H. Mulderije, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2016.