ECLI:NL:RBAMS:2016:9798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/701498-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en poging tot diefstal uit voertuigen met braak in Amsterdam

Op 7 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft meerdere diefstallen en een poging tot diefstal uit voertuigen in Amsterdam, gepleegd tussen maart 2015 en november 2015. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een terechtzitting op 24 mei 2016, waar de officier van justitie, mr. B. ter Steege, en de raadsman van de verdachte, mr. D.G. Peters, hun standpunten hebben toegelicht. De verdachte is beschuldigd van het stelen van goederen uit verschillende auto's, waarbij hij telkens de toegang tot de voertuigen heeft verkregen door middel van braak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het DNA van de verdachte in de betrokken voertuigen is aangetroffen, wat als bewijs werd gezien voor zijn betrokkenheid bij de diefstallen. De verdediging voerde aan dat er gerede twijfel bestond over de schuld van de verdachte, aangezien het enige bewijs DNA-bewijs was en de feiten al enige tijd geleden hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA en dat dit als daderspoor kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstallen en de poging tot diefstal, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701498-16 (Promis)
Datum uitspraak: 7 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentie adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2016.
Ter terechtzitting is het onder 3 aan verdachte ten laste gelegde feit van de overige feiten afgesplitst en is de behandeling van dat feit aangehouden. Dit vonnis betreft derhalve slechts het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. ter Steege en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.G. Peters naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat

1. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 maart 2015 tot en met 21 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meerdere auto's heeft weggenomen de hierna te noemen goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en wel:

- in de periode van 7 maart 2015 tot en met 8 maart 2015 in/uit een auto, met kenteken [kenteken 1] , te Amsterdam, een voertuigbewijs-kentekenbewijs en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte;
- in de periode van 22 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 in/uit een auto, met kenteken [kenteken 2] , te Amsterdam, twee kettingen en/of een armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte;
- op 31 oktober 2015 in/uit een auto, met kenteken [kenteken 3] , te Amsterdam, twee truien en/of een broek en/of een vest, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte;
- op 21 november 2015 in/uit een auto, met kenteken [kenteken 4] , te Amsterdam, een zonnebril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachoffer 4] en/of [bedrijf gmbh] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte;
waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door braak en/of verbreking;
artikel 311 lid 1 sub 5 Wetboek van Strafrecht

2. hij op of omstreeks de periode van 10 juni en 11 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto, Peugeot, met kenteken [kenteken 5] , weg te nemen goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door een (passagiers)ruit van die auto te forceren, in elk geval door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

artikel 311, lid 1, sub 5 i.v.m. 45 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt dat in alle ten laste gelegde gevallen het DNA van verdachte in auto’s is aangetroffen, nadat was geconstateerd dat in die auto’s was ingebroken. Het is in die situatie aan verdachte om een aannemelijke verifieerbare verklaring af te leggen hoe het kan dat zijn DNA in die auto’s is aangetroffen. Verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven, zodat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het enige directe bewijs in het dossier is DNA-bewijs. Nu het bovendien om feiten van langer geleden gaat, is het logisch dat verdachte geen afdoende verklaring kan geven voor het feit dat zijn bloed in de ten laste gelegde gevallen is aangetroffen. Er is daarom gerede twijfel, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geldt daarnaast dat geen opzet op diefstal kan worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde diefstallen uit auto’s met braak en de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal uit een auto met braak. In alle gevallen is op het moment dat de braak werd geconstateerd bloed van verdachte aangetroffen. Gezien de plaatsen waar dit bloed is aangetroffen, kunnen deze bloedsporen als dadersporen worden aangemerkt. Verdachte heeft geen andere aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed op deze plaatsen delict, dus er is geen andere conclusie mogelijk dan dat hij de persoon is geweest die de auto’s heeft opengebroken en de weggenomen goederen heeft meegenomen.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal geldt daarnaast dat uit de plaatsen waar het bloed van verdachte is aangetroffen, kan worden opgemaakt dat verdachte de auto heeft doorzocht en dat hij dus kennelijk het oogmerk had om goederen weg te nemen. De omstandigheid dat er uiteindelijk geen goederen weg zijn genomen, doet hier niet aan af. Het verweer van de verdediging dat opzet op diefstal niet kan worden bewezen, wordt derhalve verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 7 maart 2015 tot en met 21 november 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit meerdere auto's heeft weggenomen de hierna te noemen goederen, toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden, en wel:
- in de periode van 7 maart 2015 tot en met 8 maart 2015 uit een auto, met kenteken [kenteken 1] , te Amsterdam, een voertuigbewijs-kentekenbewijs en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
- in de periode van 22 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 uit een auto, met kenteken [kenteken 2] , te Amsterdam, twee kettingen en een armband, toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
- op 31 oktober 2015 uit een auto, met kenteken [kenteken 3] , te Amsterdam, twee truien en een broek en een vest, toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
- op 21 november 2015 uit een auto, met kenteken [kenteken 4] , te Amsterdam, een zonnebril, toebehorende aan [slachoffer 4] ,
waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door braak.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
in de periode van 10 juni en 11 juni 2011 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto, Peugeot, met kenteken [kenteken 5] , weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer 4] , en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen, een passagiersruit van die auto heeft geforceerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan inbraken in auto’s van toeristen. Dat is niet de gastvrijheid die Amsterdam naar toeristen wil uitstralen. Dit zijn ernstige feiten. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er is daarom aanleiding om te op te leggen straf enigszins te matigen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat – in geval van een veroordeling – de op te leggen straf moet worden gematigd. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte kan niet terug naar Algerije. Er is ook geen consistente aanpak vanuit justitie, want de laissez passer aanvragen worden telkens gestaakt. De persoonlijke omstandigheden van verdachte moeten dus leiden tot strafmatiging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft vier auto-inbraken en een poging daartoe gepleegd. Uit de kennelijk ad informandum gevoegde zaak blijkt dat er aanwijzingen zijn voor nog een andere auto-inbraak door verdachte, nu ook daar bloed van verdachte is aangetroffen. Dergelijke autokraken leveren veel overlast op voor de gedupeerden. Aan hen wordt immers materiële schade en hinder toegebracht.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer dergelijke feiten te plegen. Gelet hierop is alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen geachte:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder2bewezen geachte:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en R.H. Mulderije, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2016.