RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht zaaknummer: AMS 16/5963 (voorlopige voorziening) en AMS 16/5964 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2016 in de zaak tussen
Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam, verzoekster (hierna: SIO) (gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef), en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(hierna: het college)
(gemachtigde: mr. S. Nuijten).
Procesverloop
1.1 Bij brief, bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ingekomen op 17 augustus 2016, heeft SIO beroep ingesteld tegen de door haar gestelde weigering van het college om aan te geven welk schoolgebouw aan haar ter beschikking zal worden gesteld, in vervolg op de uitspraken van de Afdeling van 21 oktober 2015
van 9 december 2015
en van I juni 2016 (ECLI:NL:RVS: 1533). Tevens is aan de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2 Bij uitspraak van 15 september 2016 heeft de enkelvoudige kamer van de Afdeling zich kennelijk onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen en heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6: 15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling doorgestuurd aan de rechtbank Amsterdam. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is door de voorzieningenrechter afgewezen en het verzoek is met toepassing van artikel 6: 15, eerste lid van de Awb in samenhang met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb doorgezonden naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
1.3 In de uitspraak van 15 september 2016 heeft de Afdeling overwogen:
De stichting komt in beroep tegen de — door de stichting gestelde — weigering van het college om aan te geven welk schoolgebouw de stichting zal worden toegewezen zodat uiterlijk 1 augustus 2017 lessen kunnen worden gegeven voor de school voor voortgezet onderwijs van de stichting. De stichting heeft daarbij te kennen gegeven zich direct tot de Afdeling te wenden omdat de weigering betrekking heeft op de eerdere uitspraken van de Afdeling en niet op die van de bestuursrechter in eerste aanleg.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid van de Awb kan een beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrecht dan wel ingevolge een andere wettelijk voorschrift. Nu dat hier niet het geval is, verklaart de Afdeling zich kennelijk onbevoegd.