ECLI:NL:RBAMS:2017:10236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AMS_16_2978
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie of planschade door omrijschade als gevolg van verlegging uitrit

In deze zaak heeft eiseres, een handelskwekerij in Amstelveen, een verzoek ingediend bij het schadeloket N201+ voor nadeelcompensatie wegens omzetverlies door omrijschade als gevolg van de verlegging van een uitrit. Eiseres betoogde dat haar verzoek als een verzoek om planschade moest worden aangemerkt, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen stelde dat het verzoek om nadeelcompensatie was en dat de provincie bevoegd was om hierover te beslissen. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 oktober 2017 geoordeeld dat de brief van het college aan eiseres geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aanvraag niet aan het college was gericht. De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen verzoek om planschade had gedaan, omdat zij in haar aanvraag niet duidelijk had gemaakt dat zij om planschade vroeg. De rechtbank vond dat de aanvraag niet zo ruim kon worden opgevat dat het college had moeten begrijpen dat het om planschade ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ,te Amstelveen, eiseres (hierna: [eiseres] )
(gemachtigde: mr. B. [naam 2] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,verweerder
(hierna: het college)
(gemachtigde: mr. R.J. van Eldik).

Procesverloop

[eiseres] heeft op 10 november 2009 een verzoek ingediend voor vergoeding van omzetverlies door omrijschade als gevolg van de aanleg van de N201.
Op 5 november 2015 heeft het college [eiseres] geschreven dat haar verzoek is aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, en meegedeeld dat het college niet bevoegd is op deze aanvraag te beslissen. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 23 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2017. De gemachtigde van [eiseres] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Tielbeke.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst zodat partijen nadere informatie konden verstrekken. [eiseres] heeft dit gedaan met brieven van 6 en 27 februari, 17 maart, 15 mei en 18 juni 2017, het college met brieven van 13 februari en 8 maart 2017.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 24 augustus 2017. De gemachtigde van [eiseres] is verschenen, samen met de heer [naam 1] . Namens het college is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Feitelijke situatie
1. [eiseres] exploiteerde een handelskwekerij aan de [adres] te Amstelveen. Dit perceel had een rechtstreekse uitrit op de [dijk] . Dat betekent dat de vrachtwagens die voor [eiseres] reden, via deze uitrit het terrein op en af konden rijden. De provincie Noord-Holland (de provincie) en de betrokken gemeenten, waaronder de gemeente Amstelveen, hebben op enig moment besloten de N201 om te leggen, waardoor deze pal ten zuiden van de uitrit van [eiseres] de [dijk] zou kruisen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft in dit kader onder andere in 2005 het bestemmingsplan “1e Herziening Bestemmingsplan N201” (het bestemmingsplan) vastgesteld. De inrichting van de kruising van de N201 en de [dijk] is uiteindelijk zo vormgegeven dat de uitrit van [eiseres] is komen te vervallen vanwege de aanleg van een fietstunnel. De aanrijdroute naar het terrein van [eiseres] is sindsdien via de [dijk] , [weg 1] , de [weg 2] , de [straat 1] en de [straat 2] .
Het Schadeloket N201+
2. De betrokken overheidsinstanties hadden zich verenigd in het projectbureau N201+. Dat projectbureau heeft in 2004 het Schadeloket N201+ ingesteld, waarbij alle verzoeken om schadevergoeding (planschade, nadeelcompensatie, bouwschade) konden worden ingediend, ongeacht of de provincie of een van de gemeenten bevoegd was op dit verzoek te beslissen. Volgens de folder met informatie over dit schadeloket konden mensen en bedrijven die nadeel en schade ondervonden als gevolg van de omlegging van de N201 hun claim indienen bij dit schadeloket. Het Schadeloket N201+, zo staat in de folder, was er voor alle soorten schade. Een verzoek voor vergoeding van planschade moet normaal gesproken worden ingediend bij de gemeente die het besluit heeft genomen, maar voor de N201 kon men dat doen bij het Schadeloket N201+, aldus de folder. Verder staat in de folder: “Bij het indienen van uw verzoek om planschade moet u een wettelijk vastgesteld bedrag betalen. U krijgt hiervoor een rekening van de gemeente. Pas na betaling wordt uw claim in behandeling genomen.” Een dergelijke betaalverplichting ontbreekt bij verzoeken om nadeelcompensatie. Tot slot blijkt uit de folder dat het Schadeloket N201+ onder de provincie Noord-Holland valt.
De aanvraag
3. [eiseres] heeft op 10 november 2009 een schadeformulier ingevuld en ingediend bij het Schadeloket N201+. Daarbij heeft zij aangegeven dat sprake is van nadeelcompensatie wegens omzetverlies door omrijschade door het verlegging van de uitrit.
Het advies van [adviesbureau]
4. De Commissaris van de Koningin in de provincie heeft vervolgens namens het college in een brief van 5 augustus 2010 aan [adviesbureau] Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen ( [adviesbureau] ) opdracht gegeven de door [eiseres] ingediende aanvraag vergoeding nadeelcompensatie te beoordelen. In een brief van 6 oktober 2010 aan [adviesbureau] is de provincie teruggekomen op de brief van 5 augustus 2010, omdat na nadere bestudering van de stukken was gebleken dat het niet een verzoek om nadeelcompensatie, maar planschade betrof. De provincie heeft [adviesbureau] in deze brief, opnieuw namens het college, opdracht gegeven om de aanvraag vergoeding planschade te beoordelen.
5. Op 24 november 2010 heeft [adviesbureau] een hoorzitting gehouden, waarop ook een gemachtigde van [eiseres] aanwezig was. Op deze hoorzitting heeft [adviesbureau] gemeld dat het nog niet geheel duidelijk was of de onderhavige aanvraag nadeelcompensatie of planschade betrof.
6. In het advies van [adviesbureau] van 28 september 2015 heeft [adviesbureau] aangegeven dat zowel de provincie als het college aanvankelijk dachten dat de schadeoorzaak was gelegen in de vaststelling van het bestemmingsplan. Inmiddels is volgens [adviesbureau] duidelijk dat de schade niet is gelegen in de planologie, maar in het feitelijk handelen door de provincie. Volgens [adviesbureau] betreft de aanvraag van [eiseres] daarom een verzoek om vergoeding van nadeelcompensatie en had de provincie het verzoek niet namens het college, maar namens zichzelf moeten indienen. Vervolgens is [adviesbureau] tot de conclusie gekomen dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor nadeelcompensatie en heeft zij de provincie geadviseerd om de aanvraag af te wijzen. Gedeputeerde Staten van de provincie hebben het advies van [adviesbureau] overgenomen en de aanvraag om vergoeding van nadeelcompensatie op 8 december 2015 afgewezen. Die afwijzing is in bezwaar gehandhaafd. [eiseres] heeft ook tegen die beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
Brief van 5 november 2015 van het college aan [eiseres]
7. In de brief van 5 november 2015 heeft ook het college het advies van [adviesbureau] overgenomen en gesteld dat de aanvraag geen verzoek om planschade is, maar een verzoek om nadeelcompensatie. Om die reden is niet het college, maar de provincie bevoegd om te beslissen op die aanvraag. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De vraag die in deze procedure voorligt is of deze brief is aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. [eiseres] voert in beroep aan dat de wijziging van het bestemmingsplan het schadeveroorzakende besluit is en dat er dus sprake is van planschade. Het kan geen nadeelcompensatie zijn omdat er geen verkeersbesluit van de provincie is tot afsluiting van de uitrit. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] heeft bedoeld dat het college ten onrechte het verzoek om planschade heeft afgewezen en dat die afwijzing een besluit in de zin van de Awb is.
De schorsingsbeslissing
9. Tijdens de eerste zitting op 9 januari 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst, onder andere om [eiseres] de gelegenheid te geven stukken over te leggen waaruit blijkt dat ook voor het college kenbaar was dat het om een verzoek om planschade ging en om [eiseres] te laten reageren op het standpunt van het college dat de bestemming niet is gewijzigd.
Waarom vindt [eiseres] dat sprake is van een verzoek om planschade?
10. [eiseres] heeft in de brief van 6 februari 2017 op de eerste vraag geantwoord dat de wijziging inhoudt dat gronden die voorheen de bestemming Tuinbouwdoeleinden I en Tuinbouw hadden, als gevolg van het bestemmingsplan de bestemming Verkeer, Gastransportleiding en Straalpad hebben gekregen. Doordat er nu ten zuiden van de [dijk] direct voor het erf van [eiseres] een tunnel en fietspad loopt, is het niet meer mogelijk om daar een uitrit te hebben. Daarom moeten de vrachtwagens nu helemaal omrijden.
Op de tweede vraag heeft [eiseres] geantwoord dat uit de brief van de provincie aan [adviesbureau] van 6 oktober 2010 blijkt dat het vanaf dat moment voor alle partijen duidelijk was dat het om een verzoek om planschade ging.
Wat vindt de rechtbank: was de aanvraag van [eiseres] een verzoek om planschade of om nadeelcompensatie?
11. De rechtbank vindt dat uit het dossier niet blijkt dat [eiseres] om planschade heeft verzocht. Daarvoor heeft de rechtbank meerdere argumenten.
12. Ten eerste is [eiseres] van het begin af aan bijgestaan door professionals, eerst van [naam 1] , later van [naam 2] . In het schadeformulier zelf staat echter niets over planschade of nadeelcompensatie. In de toelichting op de aanvraag heeft [naam 1] geschreven dat wordt verzocht om “omrijschade (nadeelcompensatie)”.
Ten tweede heeft de aanvraag van [eiseres] voor verwarring gezorgd. Dit blijkt onder andere uit de brieven van de provincie aan [adviesbureau] van 5 augustus 2010 en 6 oktober 2010 en het feit dat [adviesbureau] tijdens een hoorzitting op 24 november 2010 nog allerlei vragen had aan [eiseres] en de provincie. [eiseres] heeft echter nooit duidelijkheid gegeven over de grondslag van de aanvraag. De rechtbank vindt dat het wel op haar weg had gelegen om dat te doen.
Ten derde vindt de rechtbank dat het verzoek van [eiseres] ook niet zo ruim kan worden opgevat dat het college had moeten begrijpen dat het om planschade ging. [eiseres] benoemt nergens de wijziging van de bestemming (van Tuinbouwdoeleinden I naar Verkeer) als schadeoorzaak. Sterker nog, zij voert steeds aan dat de omrijschade het gevolg is van het feit dat zij nu geen uitrit meer heeft. Die uitrit was echter geen onderdeel van de vorige bestemming. Er is dus geen sprake van het ‘wegbestemmen’ van die uitrit. Evenmin is in de nieuwe bestemming de uitrit expliciet niet mogelijk gemaakt. Onder de bestemming ‘Verkeer’ is mogelijk: rijwegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en waterpartijen (…), weg- en waterbouwkundige kunstwerken en constructies, straatmeubilair en waterkering. Dat de feitelijke uitwerking op deze locatie dusdanig is (fietspad, tunnel), dat er geen uitrit meer mogelijk is, is dus geen gevolg van de wijziging van de bestemming, maar van feitelijke situatie ter plekke.
De conclusie van het bovenstaande is dat de rechtbank vindt dat [eiseres] geen verzoek om planschade heeft gedaan.
Is de brief van 5 november 2015 een besluit?
13. In de brief van 5 november 2015 heeft het college geconstateerd dat [eiseres] geen verzoek om planschade had gedaan. Die constatering is juist, zo blijkt uit het bovenstaande. Zo’n constatering is echter geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Die constatering heeft immers geen rechtsgevolg. Het is ook geen weigering een besluit te nemen. Als er immers geen verzoek bij het college ligt, kan het college ook niet weigeren een besluit op dat verzoek te nemen.
14. Uit het primaire besluit blijkt dat het college de aanvraag van [eiseres] heeft doorgezonden aan de provincie. Het college was daartoe verplicht op grond van artikel 2:3 van de Awb. Dat doorzenden is echter een administratieve handeling om te zorgen dat de aanvraag door de juiste instantie in behandeling wordt genomen. Dat doorzenden zelf heeft geen rechtsgevolg.
15. In de brief van 5 november 2015 staat nog wel dat daartegen bezwaar open staat. Dat is fout. Maar zo’n foute rechtsmiddelenclausule maakt nog niet dat het daarom toch een besluit is.
Conclusie
16. De conclusie van het bovenstaande is dat de brief van 5 november 2015 geen besluit is en dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Bakker, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.