ECLI:NL:RBAMS:2017:10349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
AMS 17/517
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing omgevingsvergunning voor dakopbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 5 oktober 2017, wordt de afwijzing van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw in strijd met het bestemmingsplan behandeld. De eiseres, die een verbouwing van haar woning op de 4e bouwlaag aan de [adres 1] in [plaats] wenst, heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van het stadsdeel om de vergunning te verlenen. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 16 september 2016 geoordeeld dat het stadsdeel de 45-gradenregel niet als absolute regel mocht hanteren en dat er een deugdelijke belangenafweging gemaakt moest worden. Ondanks deze eerdere uitspraak heeft het stadsdeel vastgehouden aan de 45-gradenregel zonder voldoende motivering van de individuele belangen van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank geeft het stadsdeel de gelegenheid om het gebrek te herstellen en een nieuwe belangenafweging te maken, waarbij de 45-gradenregel niet als harde regel mag worden toegepast. De rechtbank benadrukt het belang van eiseres bij een definitieve oplossing van het geschil, gezien de lange procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/517

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. T. van der Wijde ),
en
het Dagelijks Bestuur van de Bestuurscommissie van het Stadsdeel West, verweerder (hierna: het stadsdeel)
(gemachtigde: mr. J. Echteld).

Procesverloop

Met het besluit van 29 mei 2015 (het primaire besluit) heeft het stadsdeel de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een verbouwing van het gebouw op de locatie [adres 1] (het bouwplan) geweigerd. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het besluit van 2 februari 2016 heeft het stadsdeel het primaire besluit herroepen en beslist dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwplan onder aanvullende motivering geweigerd wordt.
[eiseres] heeft tegen het besluit van 2 februari 2016 beroep ingesteld. In de uitspraak van 16 september 2016 [1] heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en het stadsdeel opgedragen om binnen zes weken na verzending van die uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
Met het besluit van 13 december 2016 (het bestreden besluit) heeft het stadsdeel het bezwaarschrift van [eiseres] opnieuw ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek in een uitspraak van 20 juli 2017 [2] afgewezen.
Het stadsdeel heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. [eiseres] is verschenen, samen met Van der Wijde en [naam architect] , architect. Het stadsdeel heeft zich laten vertegenwoordigen door Echteld, [naam bouwplantoetser] (bouwplantoetser) en
[naam stedenbouwkundig adviseur] (stedenbouwkundig adviseur).

Overwegingen

Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
1.1
De aanvraag van [eiseres] betreft een verbouwing, bestaande uit het aan de achterzijde uitbouwen van de 5e en de 6e bouwlaag en het realiseren van een dakterras op de uitbouw van de 5e bouwlaag, van haar woning op de 4e bouwlaag aan de [adres 1] in [plaats] .
1.2
Voor een beschrijving van de overige feiten en omstandigheden tot aan het besluit van 2 februari 2016 verwijst de rechtbank naar wat zij in de uitspraak van 16 september 2016 heeft opgenomen onder 1 tot en met 7.
1.3
Met de uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank het besluit van
2 februari 2016 vernietigd en het stadsdeel opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het stadsdeel onvoldoende had gemotiveerd waarom het belang van waarborging van de aspecten bezonning en privacy van omwonenden zwaarder zou wegen dan het belang van [eiseres] bij realisering van het bouwplan. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het stadsdeel de 45-gradenregel als handvat mag gebruiken, maar dat bij het invullen van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan steeds een belangenafweging moet worden gemaakt. Door de 45-gradenregel zonder nadere motivering als absolute regel te hanteren was volgens de rechtbank onvoldoende gebleken van een individuele beoordeling. Bovendien waren [eiseres] en [naam architect] door het stadsdeel niet uitgenodigd voor een bespreking met de welstandscommissie, terwijl [eiseres] daar in de aanvraag wel om had verzocht. Bij een nieuw te nemen besluit moest het stadsdeel daarom opnieuw een overleg met de welstandscommissie voeren, waar [eiseres] en [naam architect] voor zouden worden uitgenodigd. Ook had [eiseres] een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door een aantal adressen te noemen, waar de 45-gradenregel niet was toegepast op gerealiseerde uitbouwen. Het stadsdeel was niet op alle adressen ingegaan in het besluit van
2 februari 2016 en de rechtbank heeft het stadsdeel daarom opgedragen om dat alsnog te doen in het nieuw te nemen besluit.
1.4
De rechtbank zal in deze zaak moeten beoordelen of het stadsdeel heeft voldaan aan de uitspraak van 16 september 2016.
Het bestreden besluit
2. Volgens het bestreden besluit past het vergroten van de bestaande woning op de 4e bouwlaag, door koppeling aan ruimten op de 5e en 6e bouwlaag in het woonbeleid van Stadsdeel West. Het uitgangspunt bij een beoordeling van dergelijke bouwplannen is volgens het stadsdeel dat omwonenden/belanghebbenden daar niet onevenredig hinder van ondervinden. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de aspecten bezonning, privacy en zichtbaarheid van de uitbouw. Ook mag het bouwplan niet leiden tot onevenredige visuele aantasting van het pand. Daarom hanteert verweerder de 45-gradenregel. Die houdt in dat de nieuwe achtergevel (op de 5e bouwlaag) moet worden gepositioneerd op een afstand van de dakrand van minimaal de bouwhoogte van de uitbouw. Door het bouwplan van [eiseres] , waarbij de uitbouw op de 5e bouwlaag tot op de achtergevel wordt geplaatst, komt de oorspronkelijke karakteristiek en hiërarchie van de bebouwing onder druk te staan. Wanneer de 45-gradenregel wordt toegepast vormt de uitbouw een ondergeschikte toevoeging en is deze minder prominent zichtbaar. De uitbouw op de 6e bouwlaag is volgens het stadsdeel wel akkoord.
Het stadsdeel heeft een bezonningsstudie laten uitvoeren waaruit blijkt dat het bouwplan geen direct nadelige invloed op de bezonning en daglichttoetreding van zuidelijk gelegen tuinen en woningen heeft. De uitbouw tot op de achtergevel heeft wel consequenties voor de bezonning van de naastgelegen dakvlakken. Er is dus sprake van nadelige gevolgen voor een mogelijk toekomstig dakterras.
Privacy speelt weinig tot geen grote rol bij de beoordeling van dit bouwplan volgens het stadsdeel omdat er geen ramen in de zijgevels van de uitbouw zijn opgenomen.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft het stadsdeel gesteld dat de door [eiseres] aangedragen voorbeelden niet gelijk zijn aan haar situatie.
Het stadsdeel heeft aan het besteden besluit een nieuw advies van de welstandscommissie van 19 januari 2016 ten grondslag gelegd. [eiseres] en [naam architect] waren bij het overleg met de welstandscommissie aanwezig. De welstandscommissie heeft negatief geadviseerd over het bouwplan.
Verzoek om voorlopige voorziening
3. [eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een voorlopige voorziening aangevraagd. In de uitspraak van 20 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter niet definitief beslist op het beroep, omdat de beroepszaak op korte termijn door de rechtbank behandeld zou worden. De voorzieningenrechter heeft partijen aangespoord om tot een werkbaar compromis te komen en geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Partijen zijn hierna inderdaad weer in overleg getreden, net zoals zij dat al op meerdere momenten in de procedure hadden gedaan. Het stadsdeel heeft in het laatste overleg aangegeven dat het wel kan instemmen met een vergroting van de woning in afwijking van het bestemmingsplan, mits de uitbouw op de 5e bouwlaag voldoet aan de 45-gradenregel. Er blijft dan volgens het stadsdeel voldoende ruimte over om een zolderkamer te realiseren. Volgens [eiseres] is dat niet het geval, omdat een zolderkamer van die omvang niet kan voldoen aan het Bouwbesluit.
Het beroep van [eiseres]
5. [eiseres] voert in beroep, voor zover van belang, aan dat het gaat om een uitbouw aan de achterzijde van het pand. Het stadsdeel had daarom soepeler moeten omgaan met het plan van [eiseres] . De bestaande knik in de overgang van de 5e naar de 6e verdieping blijft gehandhaafd, door de nieuwe opbouw niet van een gearticuleerde dakrand te voorzien. De door het stadsdeel gewenste afstand tot de dakrand is veel te groot. De wens van het stadsdeel om de hiërarchie te waarborgen kan ook met een kleinere afstand tot aan de dakrand bereikt worden. De uitbouw is bovendien nauwelijks zichtbaar vanaf de begane grond.
Wat betreft het aspect van bezonning is [eiseres] van mening dat uit de uitspraak van 16 september 2016 al blijkt dat bezonning geen belangrijk aspect is voor het stadsdeel. Bovendien zijn er plannen vergund met een ongunstigere invloed op de bezonning en zijn er geen plannen om de naastgelegen dakvlakken als dakterras te gaan gebruiken.
De 45-gradenregel is niet bekend gemaakt en bovendien zijn er verschillende vergunningen verleend waar deze regel niet is toegepast. Van een vaste gedragslijn kan daarom geen sprake zijn en het stadsdeel had hier niet automatisch vanuit mogen gaan volgens [eiseres] .
Het bestreden besluit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel volgens [eiseres] . Op de adressen [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] tot en met [nummer] , [adres 7] en [nummer] , [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] zijn vergelijkbare uitbouwen gerealiseerd met vergunning, die allemaal niet voldoen aan de 45-gradenregel. Van een eenmalige fout kan volgens [eiseres] dus geen sprake zijn.
Volgens [eiseres] maakt het welstandsadvies de bouwplannen onmogelijk. Dit is in strijd met vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling). Het stadsdeel heeft bovendien aangegeven dat welstand ondergeschikt is aan het stedenbouwkundig oordeel. Het welstandsadvies is bovendien niet volledig.
[eiseres] heeft grote belangen bij het realiseren van het bouwplan. Zij wil slaapkamers voor haar kinderen creëren en kan niet in de woning blijven wonen als niet toegestaan wordt om de woning te vergroten. Het stadsdeel heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van [eiseres] .
Beoordeling door de rechtbank
De 45-gradenregel
6.1
In de uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank bepaald dat het stadsdeel bij het bestreden besluit de individuele belangen van [eiseres] moest meewegen en een beoordeling van dit specifieke geval moest maken. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat het stadsdeel [eiseres] individuele belangen heeft meegewogen bij de beoordeling. De door [eiseres] geschetste problematische woonsituatie is in het geheel niet bij het bestreden besluit betrokken. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is om die reden reeds gegrond.
6.2
In het kader van finale geschilbeslechting overweegt de rechtbank nog als volgt. In het bestreden besluit, in het verweerschrift en op de zitting heeft het stadsdeel vastgehouden aan toepassing van de 45-gradenregel. De rechtbank heeft in de uitspraak van
16 september 2016 al vastgesteld dat dit een ongeschreven regel betreft die slechts als handvat bij een individuele belangenafweging kan worden gehanteerd. Het is echter geen regel die is vastgelegd in wetgeving, zoals een bestemmingsplan, of beleid. Dat het stadsdeel van plan is om de 45-gradenregel op te nemen in een nieuw vast te stellen bestemmingsplan, vindt de rechtbank in dat verband onvoldoende. Dat bestemmingsplan is immers nog geen geldend recht.
6.3
Volgens het stadsdeel is de 45-gradenregel een bestendige gedragslijn. De rechtbank volgt deze stelling niet. Het stadsdeel heeft weliswaar voor elk door [eiseres] genoemde adres een motivering voor het afwijken van de 45-gradenregel gegeven, te weten: zes keer is een onjuiste procedure gevolgd, vier keer is van de regel afgeweken om een “eenheid” te creëren en twee keer om projectmatige redenen. Bovendien was volgens het stadsdeel op een aantal adressen een ander bestemmingsplan van toepassing ten tijde van de vergunningverlening. De rechtbank vindt het aantal afwijkingen echter zo groot dat niet kan worden gesproken van een bestendige gedragslijn.
6.4
Dat betekent dat het stadsdeel de 45-gradenregel in deze situatie niet als regel mocht toepassen en deze regel ook bij een nieuwe belangenafweging niet meer als zodanig mag betrekken.
Het gelijkheidsbeginsel
7. [eiseres] heeft met de door haar aangevoerde adressen ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij is van mening dat aan haar een vergunning moet worden verleend omdat op de andere adressen ook een vergunning is verleend in strijd met de 45-gradenregel. Dit beroep slaagt echter niet. Weliswaar bewijzen de door [eiseres] aangedragen voorbeelden dat de 45-gradenregel geen bestendige gedragslijn is, maar de rechtbank is van oordeel dat de genoemde situaties te verschillend zijn van de situatie van [eiseres] om een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel aan te nemen. Het stadsdeel heeft immers toegelicht dat in een aantal gevallen een verkeerde procedure is gevolgd. Het gelijkheidsbeginsel strekt op grond van vaste rechtspraak niet zover dat die fout herhaald moet worden. [3] Bij de gevallen waarin het stadsdeel om projectmatige redenen toch een vergunning voor de uitbouw heeft verleend, is in de individuele belangenafweging opgenomen dat met de uitbouw van meerdere woningen tegelijk een uniformiteit in uitstraling wordt bereikt. In het geval van [eiseres] gaat het echter maar om de uitbouw van één woning. In de gevallen waarin het stadsdeel een vergunning heeft verleend om een eenheid te creëren, was aan de naastgelegen woning al (ten onrechte) een uitbouw in strijd met de 45-gradenregel vergund. In die gevallen heeft het stadsdeel gemotiveerd waarom het belang van eenheid met andere (naastgelegen) uitbouwen groter is dan andere belangen. Die situatie doet zich bij [eiseres] niet voor, omdat zij de eerste in het huizenblok zou zijn met een dergelijke uitbouw. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
Privacy, bezonning en zichtbaarheid
8.1
Zoals het stadsdeel in het bestreden besluit heeft gezegd speelt het aspect van privacy geen rol meer.
8.2
Ook in de vorige procedure was het aspect van bezonning (met name ochtend- en avondzon) op mogelijk te realiseren naastgelegen dakterrassen ten oosten en westen van de woning van [eiseres] in geding. In de uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat het bouwplan minimaal effect heeft op de bezonning van de naastgelegen woningen omdat de achterzijde van de Postjeskade geheel op het zuiden ligt. Het stadsdeel heeft dat in die procedure niet bestreden en op de zitting in die procedure gezegd dat het aspect van bezonning geen grote rol speelt. Na de uitspraak van 16 september 2016 heeft het stadsdeel een bezonningsstudie uit laten voeren, waaruit blijkt dat de naastgelegen dakvlakken bij ochtend- en avondzon enige schaduw van de dakopbouw van [eiseres] kunnen ondervinden.
8.3
Bezonning is een belang dat mag meewegen bij de beoordeling om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan. Het stadsdeel moet er echter wel rekening mee houden dat het in dit geval een onzeker en mogelijk toekomstig belang is. Op dit moment bevinden zich ten oosten en westen van de woning van [eiseres] immers geen dakterrassen. Bovendien heeft het stadsdeel op de eerste zitting erkend dat het belang van bezonning geen grote rol speelt. Het stadsdeel moet in die situatie motiveren waarom het belang van bezonning in dat geval (al dan niet samen met andere belangen) toch zwaarder weegt dan het actuele belang van [eiseres] bij een grotere woning. Het stadsdeel heeft dit nagelaten in het bestreden besluit.
8.4
Tot slot heeft het stadsdeel belang gehecht aan de aspecten zichtbaarheid en ondergeschiktheid. De rechtbank begrijpt dat het stadsdeel onder ‘ondergeschiktheid’ verstaat dat de dakopbouw, van buitenaf gezien, niet één geheel moet vormen met de onderliggende etages, maar dat deze een ondergeschikte, niet al te prominente toevoeging aan de achtergevel moet zijn. Ten aanzien van deze aspecten overweegt de rechtbank dat dit belangen zijn die mee mogen wegen bij de beoordeling om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan. Het stadsdeel heeft op de zitting toegelicht dat de ondergeschiktheid (hiërarchie) van de uitbouw niet alleen bereikt kan worden door een terugliggende gevel, maar ook door verschillen in materiaalgebruik. Het is dus niet zo dat die hiërarchie alleen kan worden bereikt wanneer het bouwplan voldoet aan de 45-gradenregel. De rechtbank stelt vast dat de beoogde uitbouw van [eiseres] weliswaar op de achtergevel staat, maar terugwijkt ten opzichte van de dakrand (die ongeveer een meter buiten de gevel uitsteekt). Bovendien wijkt het materiaal van de uitbouw (hout) af van het materiaal van de al bestaande achtergevel (steen). Het stadsdeel had daarom moeten motiveren waarom de hiërarchie, ondanks de verschillen in materiaalgebruik en het terugliggen ten opzichte van de dakrand, onvoldoende is gewaarborgd en waarom dit belang (al dan niet samen met andere belangen) zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] . Ook dit heeft het stadsdeel nagelaten.
Conclusie: nieuwe belangenafweging
9. Ook in de nieuwe belangenafweging van het stadsdeel is het belang van [eiseres] dus onvoldoende kenbaar meegewogen en is ten aanzien van andere belangen onvoldoende gemotiveerd waarom het stadsdeel daaraan zo veel waarde toekent. Dat betekent dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het is echter nog steeds aan het stadsdeel om alle belangen af te wegen die een rol spelen bij het afwijken van het bestemmingsplan in de mate waarin [eiseres] dat wenst en de uitkomst van die belangenafweging goed te motiveren.
10. De rechtbank realiseert zich wel dat de procedure al erg lang loopt. De aanvraag dateert van 25 februari 2015, maar [eiseres] had op 15 mei 2014 al een conceptaanvraag ingediend bij het stadsdeel. De besluitvorming is bovendien vertraagd doordat het stadsdeel aan aantal keren onnodig laat heeft beslist, waardoor [eiseres] het stadsdeel tweemaal in gebreke heeft moeten stellen. De rechtbank onderkent dus het belang van [eiseres] bij een definitief einde aan dit geschil, maar ziet nog geen mogelijkheid om op dit moment zelf in de zaak te voorzien.
11. Dat betekent dat de rechtbank het stadsdeel in deze tussenuitspraak in de gelegenheid stelt om het gebrek te herstellen en een nieuwe belangenafweging te maken. Daarbij moet het stadsdeel in elk geval:
  • kenbaar het individuele belang van [eiseres] meewegen, dat wil zeggen: haar belang bij een grotere woning, de omstandigheid dat de procedure al zeer lang loopt, en de mogelijkheid dat haar belangen in de loop van de procedure nog zijn gewijzigd;
  • de aspecten bezonning en zichtbaarheid/ondergeschiktheid alleen meewegen met inachtneming van het bovenstaande, maar de 45-gradenregel als harde regel buiten toepassing laten.
12. De rechtbank merkt hier vast op dat het stadsdeel in het nieuw te nemen besluit niet alsnog kan tegenwerpen dat het bouwplan mogelijk in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2017 blijkt immers dat Echteld tijdens die zitting uitdrukkelijk gezegd heeft dat welstand geen afzonderlijke afwijzingsgrond meer is. Voor zover Echteld op deze stelling heeft willen terugkomen tijdens de zitting van 24 augustus 2017, gaat de rechtbank daar niet in mee. De rechtbank vindt dat sprake is van een uitdrukkelijke toezegging waarop het stadsdeel niet meer terug kan komen.
Het vervolg
13. De rechtbank staat nu vast stil bij het verloop van de procedure na de nieuwe belangenafweging door het stadsdeel, mede gelet op artikel 8:41a van de Awb. Indien het stadsdeel tot een deugdelijke belangenafweging komt, die voldoende is gemotiveerd, moet de conclusie luiden dat het stadsdeel in redelijkheid heeft geweigerd de vergunning te verlenen. Indien de nieuwe belangenafweging de rechterlijke toets echter wéér niet kan doorstaan, gaat de rechtbank ervan uit dat het stadsdeel onvoldoende redenen heeft om niet te willen meewerken aan het bouwplan van [eiseres] . Dat betekent dat het stadsdeel in dat geval niet meer in redelijkheid gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. In dat geval zal de rechtbank in beginsel zelf in de zaak voorzien. De rechtbank ziet daartoe aanleiding vanwege het al geschetste tijdverloop en vanwege de omstandigheid dat het stadsdeel nu al meerdere gelegenheden heeft gehad om zijn standpunt deugdelijk te onderbouwen. Tot op heden is het daarin echter niet geslaagd.
Tussenuitspraak
14.1
Zoals hiervoor is overwogen onder 6.1 en 9 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet het stadsdeel doen wat de rechtbank onder 11 heeft opgenomen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het stadsdeel het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14.2
Het stadsdeel moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het stadsdeel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het stadsdeel. In beginsel, ook in de situatie dat het stadsdeel de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14.3
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013. [4]
14.4
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Te vinden op
2.Te vinden op
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6922