ECLI:NL:RBAMS:2017:1553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de AIO-aanvulling en de schrijnende situatie van de eiser

In deze zaak heeft eiser, een man uit Amsterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake zijn Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling). Eiser stelt dat hij in een schrijnende situatie verkeert, omdat hij na betaling van zijn vaste lasten slechts € 270,00 per maand overhoudt voor voeding en persoonlijke verzorging. De SVB heeft echter gesteld dat een situatie pas als schrijnend wordt aangemerkt wanneer er na aftrek van vaste lasten € 250,00 of minder overblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de situatie van eiser niet als schrijnend kan worden gekwalificeerd, omdat hij na aftrek van zijn lasten nog een bedrag van € 376,19 overhoudt.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser sinds 1 juli 2005 een AOW-pensioen ontvangt en sinds 1 juli 2009 een AIO-aanvulling. De wijziging in de AIO-aanvulling, die per 1 januari 2016 is ingegaan, heeft geleid tot een aanpassing van het normbedrag voor AIO-gerechtigden met een partner die geen recht heeft op AIO-aanvulling. Eiser heeft aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, die in Marokko woont, en dat hij daarom recht heeft op een hogere AIO-aanvulling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame gescheiden leefsituatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de SVB de AIO-aanvulling terecht heeft aangepast en dat er geen aanleiding is voor een hogere uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P. Goettsch),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Kort-Schenk).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder per 1 juli 2016 het recht van eiser op een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (Pw) aangepast.
Bij besluit van 4 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontvangt sinds 1 juli 2005 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Vanaf 1 juli 2009 ontvangt eiser daarnaast een AIO-aanvulling.
1.2
Per 1 januari 2016 is in de AIO-aanvulling een wettelijke wijziging doorgevoerd. De wijziging is van belang voor AIO-gerechtigden met een partner die zelf geen recht op AIO-aanvulling heeft, bijvoorbeeld omdat deze buiten Nederland woont. De andere partner in Nederland krijgt per 1 januari 2016 een lager normbedrag, namelijk 50% van het netto minimumloon. Omdat eiser al een AIO-aanvulling ontvangt geldt de wijziging voor eiser vanaf 1 juli 2016.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de AIO-aanvulling aangepast naar het normbedrag van 50% van het netto minimumloon. Eiser ontvangt nu een AIO-aanvulling van € 258,59 per maand. In totaal ontvangt eiser een netto bedrag van € 717,86.
2.2
Bij het bestreden besluit, onder ongegrondverklaring van het bezwaar, handhaaft verweerder de wijziging van de hoogte van de AIO-aanvulling en stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 47c, eerste lid, van de Pw. Gelet op de inkomsten en uitgaven van eiser komt hij niet aanmerking voor een hogere uitkering.
3. Op grond van artikel 47c, eerste lid, van de Pw, stemt de Sociale verzekeringsbank de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
4. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder nader onderzoek gedaan naar zijn inkomenssituatie. Eiser heeft een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven en enkele bewijsstukken overgelegd. Verweerder heeft eisers inkomsten en uitgaven in samenhang met de door eiser gestuurde bewijsstukken bekeken. Voor de inkomsten van eiser heeft verweerder rekening gehouden met het AOW-pensioen, de AIO-aanvulling en zorgtoeslag van eiser. Voor de noodzakelijke uitgaven heeft verweerder rekening gehouden met de huur, zorgverzekeringspremie, inboedelverzekering en de kosten van Nuon en Waternet van eiser. Verweerder concludeert dat eiser vanaf juli 2016 € 376,19 per maand over houdt om in zijn noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Op basis hiervan komt eiser niet in aanmerking voor een hogere aanvulling, aldus verweerder.
5.1
Eiser voert tegen de wijziging van de hoogte van de AIO-aanvulling primair aan dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote en verwijst naar een door hem ingevuld formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ van 18 februari 2016. Eiser leeft als een alleenstaande in Nederland en zijn echtgenote, die in Marokko woont, kan hem niet onderhouden. De norm zou daarom net als bij andere mensen 70% van het minimumloon moeten blijven. De lagere norm ligt onder het bestaansminimum en is in strijd met het internationaal recht, aldus eiser. Ter zitting heeft eiser zijn betoog aangevuld en naar voren gebracht dat hij middels voornoemd formulier een indicatie heeft gegeven dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote en dat het aan verweerder is om vervolgens nader onderzoek te doen.
5.2
Verweerder voert ter zitting aan dat indien eiser het juiste formulier had ingevuld om de wijziging in zijn woonsituatie, verweerder nader onderzoek zou hebben gedaan naar de gestelde samenleefsituatie van eiser en zijn echtgenote. Nu eiser niet het juiste formulier heeft ingevuld en daarmee geen wijziging van zijn woonsituatie heeft doorgegeven, heeft verweerder hier ook geen onderzoek naar kunnen doen. Subsidiair stelt verweerder ter zitting dat al had eiser het juiste formulier ingevuld, uit eisers feiten en omstandigheden volgt dat geen sprake is van een duurzaam gescheiden leefsituatie. Eiser gaat namelijk ieder jaar van mei tot en met augustus naar Marokko en verblijft daar samen met zijn echtgenote in hetzelfde huis. Dit wordt door verweerder niet aangemerkt als een gescheiden leefsituatie.
5.3
In artikel 3, aanhef en onder b, van de Pw staat dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij getrouwd is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld (zie onder meer de uitspraak van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538).
5.4
De rechtbank overweegt dat eiser heeft betoogd dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Het ligt dan op zijn weg om nader te motiveren dat daar sprake van is en dat daarom een andere norm op hem van toepassing is. Uit het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ dat eiser ter onderbouwing van zijn standpunt heeft overgelegd, blijkt dit niet. Nog afgezien van de vraag of eiser het juiste formulier heeft ingevuld, staat op dit formulier niet vermeld dat eiser en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven en evenmin kan dit daaruit afgeleid worden. De rechtbank overweegt voorts dat eiser onbetwist ieder jaar van mei tot en met augustus bij zijn echtgenote in hetzelfde huis in Marokko verblijft. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet volgt dat sprake is van een duurzame gescheiden leefsituatie met zijn echtgenote. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.1
Subsidiair beroept eiser zich, zakelijk weergegeven, op artikel 11 van het Internationaal Verdrag Inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) dat een behoorlijke levensstandaard voorschrijft. Verweerder heeft daarbij onjuiste toepassing gegeven aan artikel 47c, eerste lid, van de Pw en eiser betwist de berekening van inkomsten en uitgaven van eiser zoals door verweerder verricht. Eiser houdt slechts een bedrag van € 270,00 per maand voor voeding en persoonlijke verzorging over.
6.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de Raad volgt dat de door eiser aangehaalde verdragsbepaling uit het IVESCR onvoldoende concreet is om te kunnen spreken van een ieder verbindende verdragsbepaling in de zin van artikel 94 van de Grondwet, zodat eiser op die bepaling in deze procedure geen rechtstreeks beroep kan doen (zie onder andere uitspraak van 22 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8776).
6.3
De rechtbank overweegt voorts dat op grond van artikel 47c, eerste lid, van de Pw verweerder gehouden is om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Pw, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie onder andere de uitspraak van 11 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8450), welke rechtspraak ook geldt ten aanzien van de Pw, is voor een individuele afstemming in de vorm van een verhoging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat verweerder artikel 47c, eerste lid, van de Pw verder niet heeft ingevuld middels beleid, maar wel door middel van een interne memo “Handreiking beoordeling schrijnende gevallen bij de uitvoering van de AIO”. Uit deze memo volgt dat sprake is van een schrijnend geval als de betrokkene, voor zover relevant, een niet-rechthebbende echtgenoot heeft die buiten Nederland woont en hij aannemelijk maakt dat hij de noodzakelijke kosten van bestaan niet kan betalen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij er vanuit gaat dat een situatie schrijnend is indien na aftrek van vaste lasten een bedrag van € 250,00 of minder per maand resteert voor voeding en persoonlijke verzorging/uitgaven.
6.4
De rechtbank overweegt dat uit het verhandelde ter zitting volgt dat de echtgenote van eiser een AOW-pensioen ontvangt van € 400,00. Eiser heeft dit niet betwist. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat bij de berekening van de maandelijkse inkomsten en uitgaven van eiser het pensioen van zijn echtgenote dient te worden meegewogen, zodat eiser reeds om die reden niet voldoet aan de voorwaarden van het schrijnende geval zoals bedoeld in voornoemde memo. Daarnaast ligt, zelfs in de eigen berekening van eiser, het bedrag dat hij na aftrek van vaste lasten voor voeding en persoonlijke verzorging overhoudt boven het door verweerder gehanteerde normbedrag van € 250,00 per maand. Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, geen zeer bijzondere situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen sprake is van een schrijnend geval of bijzondere situatie. Verweerder was daarom niet gehouden om toepassing te geven aan grond van artikel 47c, eerste lid, van de Pw. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. de Jager, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.