ECLI:NL:RBAMS:2017:1633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
AMS 15/2840
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterechte sluiting van logiesvertrekken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2017, hebben verzoekers, een man en een vrouw, een verzoek om schadevergoeding ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank op 22 juni 2016. In die uitspraak werd het beroep van verzoekers tegen een last onder bestuursdwang, opgelegd door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam, gegrond verklaard. De last had geleid tot de sluiting van vijf logiesvertrekken die verzoekers verhuurden. De rechtbank had geoordeeld dat de sluiting van twee kamers op de begane grond onrechtmatig was, maar het verzoek om schadevergoeding werd in deze procedure afgewezen.

Verzoekers stelden dat zij financiële compensatie toekwam voor de nachten waarin de logiesvertrekken gesloten waren, en onderbouwden hun verzoek met verschillende stukken, waaronder boekingsbevestigingen en e-mails. De rechtbank oordeelde echter dat de onderbouwing van de schade onvoldoende was. Hoewel de rechtbank aannemelijk achtte dat verzoekers schade hadden geleden, was het niet duidelijk of de gemaakte kosten daadwerkelijk verband hielden met de onterechte sluiting van de kamers. De rechtbank kon niet vaststellen welke gasten door de sluiting gedwongen waren om naar andere hotels te verhuizen en welke kosten daarmee gemoeid waren.

De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van advocaatkosten af, omdat niet was aangetoond dat verzoekers in de eerdere procedures proceskosten hadden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat verzoekers voldoende gelegenheid hadden gehad om hun schade te onderbouwen en zag geen aanleiding om hen nog uitstel te geven. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2840
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2017 in de zaak tussen

[de man] , te [woonplaats] , verzoeker, en

[de vrouw], te [woonplaats] , verzoekster,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Peters).

Procesverloop

Bij uitspraak van 22 juni 2016 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van verzoekers, dat is geregistreerd onder het zaaknummer AMS 15/2840. De rechtbank heeft in deze uitspraak het onderzoek heropend ter voorbereiding op een nadere uitspraak op het verzoek om schadevergoeding, dat verzoekers in de beroepsprocedure hadden gedaan.
Verzoekers hebben bij brieven van 6 en 11 oktober 2016 stukken overgelegd ter onderbouwing van hun schade. De rechtbank heeft verzoekers in een brief van 20 januari 2017 gevraagd om binnen drie weken een nadere onderbouwing (met stukken) van hun schade in te dienen. Ook heeft de rechtbank verzoekers gevraagd om van de eerder toegestuurde stukken beter leesbare kopieën toe te sturen.
Verzoekers hebben in een ongedateerde brief, die op 16 februari 2017 door de rechtbank is ontvangen, beter leesbare exemplaren van de eerder toegestuurde stukken overgelegd. Zij hebben twee weken uitstel gevraagd voor de verdere stukken.
Verweerder heeft op 20 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017. Verzoekers hebben vooraf laten weten dat zij niet op de zitting aanwezig zouden zijn. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.

Overwegingen

1.1.
Verzoekers woonden aan [adres] te Amsterdam. Vijf kamers van deze woning verhuurden zij onder de naam “[naam woning]” . Verweerder heeft aan verzoekers op 4 september 2014 een last onder bestuursdwang opgelegd. Met de last onder bestuursdwang heeft verweerder de vijf logiesvertrekken per direct gesloten. Verzoekers hebben op 8 september 2014 de sleutels van de kamers teruggekregen van verweerder.
1.2.
In de uitspraak van 22 juni 2016 heeft de rechtbank het beroep van verzoekers tegen de last onder bestuursdwang gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet bevoegd was de twee kamers op de begane grond (kamer 1 en 2) te sluiten. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel kan de bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die een belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit.
2.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat hen financiële compensatie toekomt voor de nachten waarin
allelogiesvertrekken werden gesloten en alle gasten gedwongen moesten vertrekken naar duurdere logiesgelegenheden, waaronder [naam hotel] . Verzoekers hebben het omzetverlies berekend over twee kamers. Zij zijn uitgegaan van vijf nachten, omdat zij op 8 september nog niet wisten dat zij die dag de sleutels terug zouden krijgen. De berekening van verzoekers is als volgt: 2 kamers van (gemiddeld) € 185,- per nacht gedurende 5 dagen = € 1.850,-, plus extra betaald aan hotels. 2 x 2 ontbijt à € 12,50 p.p. gedurende 5 dagen = € 250,-. Het verschil met [naam hotel] is volgens verzoekers € 482,-. Het verschil met de overige hotels is verwaarloosbaar. Daarnaast hebben zij aanspraak gemaakt op vergoeding van advocaatkosten.
2.2.
Ter onderbouwing van hun schade hebben verzoekers de volgende stukken overgelegd:
- een boekingsbevestiging van [de persoon 1] voor kamers 3. en 4. van [de locatie] voor de periode van 5 tot en met 7 september 2014;
- een boekingsbevestiging van [de persoon 2] voor kamer 3. van [de locatie] voor de periode van 3 tot en met 5 september 2014;
- een e-mail van [de persoon 2] aan verzoekers van 6 september 2014;
- een reservering bij [naam hotel] op naam van [de persoon 3] voor de periode van 5 tot en met 8 september 2014;
- een e-mail van [de persoon 3] aan verzoekers van 8 september 2014;
- een rekeningoverzicht van de creditcard van verzoekster met transacties tussen 4 en 13 september 2014 aan verschillende hotels;
- een declaratie van [de persoon 4] en [de persoon 5] voor de periode augustus - september 2014;
- een declaratie van [de persoon 4] en [de persoon 5] voor de periode september - december 2014.
3.1.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat verzoekers schade hebben geleden door de onterechte sluiting van de twee kamers op de begane grond. De rechtbank vindt echter dat de hoogte van de schade door verzoekers onvoldoende is onderbouwd.
3.2.
Uit de stukken van [de persoon 2] blijkt dat hij op 4 september 2014 nog één nacht bij verzoekers zou verblijven. Dat [de persoon 2] oorspronkelijk in een kamer op de eerste verdieping zat, maakt naar oordeel rechtbank niet uit. Misschien had hij wel kunnen verhuizen naar een van de kamers op de begane grond. Dan had hij dus niet naar een ander hotel gehoeven. De rechtbank kan uit de stukken echter niet afleiden welke kosten verzoekers voor [de persoon 2] hebben moeten maken. Uit het overzicht van de creditcard blijkt dit niet. Daarop staan wel namen van hotels, maar daaruit blijkt niet welke nachten daar zijn geboekt en voor welke gasten.
3.3.
Voor [de persoon 1] geldt hetzelfde. Uit de stukken blijkt dat zij twee nachten had geboekt in de periode waarin alle kamers door verweerder waren gesloten. De rechtbank kan echter niet achterhalen waar zij heen is gegaan en wat de kosten van haar verblijf elders zijn geweest.
3.4.
Van [de persoon 3] blijkt wel duidelijk uit de stukken dat zij van 5 tot 7 september 2014 naar het [naam hotel] is gegaan. Maar de rechtbank kan niet achterhalen of zij oorspronkelijk voor die nachten bij verzoekers had geboekt. Daardoor is ook niet duidelijk welke kamer zij had geboekt, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of de kosten van haar verplaatsing verband houden met de onterechte sluiting van de kamers op de begane grond.
In dit geval ziet de rechtbank dus wel dat er uitgaven zijn gedaan, maar niet of die verband houden met het onrechtmatige besluit van verweerder.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om verzoekers nog twee weken uitstel te geven om de schade te onderbouwen. Zij hebben hiervoor voorafgaand aan de zitting voldoende gelegenheid gehad.
5. De rechtbank wijst ook het verzoek om vergoeding van de advocaatkosten af. Voor zover deze kosten zien op de voorlopige voorzieningprocedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om de kosten te vergoeden omdat de voorzieningenrechter het verzoek in de uitspraak van 9 oktober 2014 heeft afgewezen. Voor zover de kosten zien op de bezwaar- en beroepsprocedure, heeft de rechtbank in de uitspraak van 22 juni 2016 al overwogen dat niet is gebleken dat verzoekers in die procedure proceskosten hadden gemaakt. In dit verband heeft verweerder terecht opgemerkt dat het bezwaarschrift van 15 oktober 2014 door verzoekers zelf is opgesteld en dat zij daarbij hebben aangegeven dat alle eerdere bezwaarschriften zijn komen te vervallen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier, op 3 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen verzoekers hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij moeten dit doen binnen zes weken nadat het proces-verbaal deze uitspraak is verzonden. Als zij hoger beroep instellen, kunnen verzoekers ook bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening.