ECLI:NL:RBAMS:2017:1884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1217
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het plaatsen van Stolpersteine als geen besluit in de zin van de Awb

In deze zaak hebben verzoekers, bewoners van een woning in Amsterdam, een voorlopige voorziening gevraagd tegen het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam, dat hun bezwaar tegen de plaatsing van Stolpersteine voor hun woning niet-ontvankelijk heeft verklaard. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van de gedenkstenen, die zijn bedoeld ter nagedachtenis aan slachtoffers van de Holocaust. De voorzieningenrechter heeft op 24 maart 2017 uitspraak gedaan na een zitting op 8 maart 2017, waarbij verzoekers aanwezig waren en de verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de plaatsing van de Stolpersteine geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft en dat het verlenen van toestemming voor de plaatsing van de stenen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoekers de privaatrechtelijke weg hadden moeten kiezen en dat er geen aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en maakt geen gebruik van de bevoegdheid om op het beroep te beslissen, aangezien verzoekers in de bodemprocedure nog nadere argumentatie willen aanvoeren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/1217
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[de persoon] en [de persoon 1] , te Amsterdam, verzoekers,

en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [betrokkene 1] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [de persoon 2] ,

(gemachtigde: [betrokkene 2] ).

Procesverloop

Met het besluit van 18 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen het plaatsen van de zogenoemde Stolpersteine voor hun woning niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep (AMS 17/1218) ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
[de persoon 2] is niet verschenen, zoals tevoren schriftelijk is meegedeeld.

Overwegingen

De plaatsing van een “Stolpersteine”
1.1
Op 17 februari 2014 heeft de heer [de persoon 2] verzocht om toestemming voor het plaatsen van een zogenoemde “Stolpersteine” bij het adres [straatnaam] , het woonhuis van verzoeker. Stolpersteine zijn gedenktekens ontworpen door de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. De gedenksteentjes worden door de kunstenaar zelf gemaakt en geplaatst op een stoeptegel in het trottoir voor huizen van mensen die door de nazi’s zijn gedeporteerd en vermoord. Op een messing plaatje in de stenen zijn de naam, geboortedatum, deportatiedatum en plaats en datum van overlijden gestanst.
Verweerder heeft op 28 februari 2014-toestemming voor plaatsing gegeven van een gedenkteken voor het adres van verzoekers ter nagedachtenis aan [de man] . Het verzoek tot plaatsing is gedaan door de derde-belanghebbende. Op 15 april 2014 is het gedenksteentje op een stoeptegel geplaatst. Op 27 mei 2014 hebben verzoekers daartegen bezwaar gemaakt. Voorafgaand aan de beslissing op bezwaar is er tussen verweerder en verzoekers correspondentie geweest om een oplossing te vinden. Dit heeft geresulteerd in een verplaatsing van de gedenksteen naar een volgens verweerder minder dominante plaats voor de woning, meer aan de zijkant van de boom-richting de rijbaan. Van de verplaatsing van de gedenksteen heeft verweerder verzoekers op de hoogte gebracht per e-mailbericht van 13 oktober 2015. Daarbij is verzoeker meegedeeld dat de verplaatsing formeel is besproken en goedgekeurd in de vergadering van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van 13 oktober 2015. Verzoekers hebben op 13 oktober 2015-bezwaar tegen de (ver)plaatsing gemaakt.
1.2
Na advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het hier volgens verweerder geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft. Verweerder handelt hier als eigenaar van de grond en niet op grond van een bij of krachtens de wet aan het openbaar bestuur gegeven bevoegdheid.
Tijdigheid van het bezwaar
2. De voorzieningenrechter dient ambtshalve te bekijken of er tijdig bezwaar is gemaakt dan wel of een termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verzoekers zijn op de hoogte gekomen van de toestemming van de plaatsing van de steen op het moment dat deze ook daadwerkelijk voor zijn woning is geplaatst op 15 april 2015. Verzoekers hadden in dat geval binnen twee weken bezwaar dienen in te stellen. Verzoekers hebben echter daar bezwaar tegen gemaakt op 27 mei 2014. Verzoekers hebben verder op 13 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen het e-mailbericht van 13 oktober 2015 waarmee zij op de hoogte zijn gebracht van de verplaatsing van de steen. Verzoekers gaat het zowel om de plaatsing van de gedenksteen als om de (ver)plaatsing daarvan op een andere plek. De voorzieningenrechter acht het bezwaar tegen de (ver)plaatsing dan ook tijdig.
De bezwaren van verzoekers
3. Verzoekers willen dat de steen wordt verwijderd. De plaatsing van de steen brengt voor hun privé leven en hun kinderen een onredelijk belasting mee. Zij worden door de steen geconfronteerd met deportatie en de moord op een voormalige bewoner van hun woning. Verzoekers voelen zich aangetast in hun privacy omdat veel voorbijgangers indringend naar de woning kijken. Verzoekers willen niet op een dergelijke wijze hiermee worden geconfronteerd. Zij herdenken de voormalige bewoner op hun eigen wijze. Verzoekers hebben zich genoodzaakt gezien de ramen van hum woning af te schermen. De plaatsing van de steen heeft ook de sfeer in de buurt aangetast, zo hebben verzoekers op de zitting uitgelegd. De naam “Stolpersteine” heeft ook een negatieve betekenis in de Bijbel, Talmud en Koran. Verzoekers hebben ook nog gewezen op het beleid van het stadsdeel Centrum uit 2010 waarbij-eerst toestemming moet worden-gevraagd aan de omwonenden.-Ook hebben verzoekers gewezen op de kanttekeningen die de Adviescommissie Bezwaarschriften heeft geplaatst.-Verzoekers hebben aangevoerd dat zij de aanwezigheid van de steen als zo belastend ervaren dat zij overwegen te verhuizen als deze niet op korte termijn wordt verwijderd. Daarom hebben zij ook een spoedeisend belang.
De beoordeling van de voorzieningenrechter
4.1
Het wettelijk kader van belang bij de beoordeling van de voorzieningenrechter staat in een bijlage van deze uitspraak.
4.2
Voor het antwoord op de vraag of de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen is van belang of tegen de door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie verleende toestemming om de steen te plaatsen bezwaar en beroep openstaat. Het gaat-hier in juridische zin om de vraag of toestemming tot het plaatsen van een tegel in het trottoir aan de openbare weg een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien dat het geval is kan de bestuursrechter (hier de voorzieningenrechter) een uitspraak doen over de plaatsing van de steen. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het geven van verlof tot het plaatsen van de steen geen besluit in de-zin van artikel 1:3 van de Awb. Er is hier geen sprake van een publiekrechtelijke handeling van een bestuursorgaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het hier om een in juridische zin vergelijkbare situatie waarin verweerder in de openbare ruimte het straatprofiel wijzigt. Verweerder treedt daar op als eigenaar van de grond die is gelegen in de openbare ruimte, wat ook hier het geval is. De voorzieningenrechter ziet voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2005. [1] Verweerder hanteert hier niet een publiekrechtelijke bevoegdheid op grond van een wettelijk voorschrift maar treedt op als eigenaar van de publieke ruimte. Bij de huidige stand van de jurisprudentie ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te menen dat hier sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.4
Verzoekers hebben nog gewezen op het beleid van het voormalige stadsdeel Centrum van 23 november 2010. Dat stadsdeel verleent toestemming voor het plaatsen van gedenksteen door middel van een ontheffing op grond van artikel 4.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Stadsdeel Centrum hanteert het beleid dat pas ontheffing wordt verleend als de omwonenden geen bezwaar hebben.
Het feit dat stadsdeel Centrum beleid hanteert bij het plaatsen van gedenkstenen brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet mee dat bij het verlenen van toestemming tot het plaatsen van de Stolpersteine sprake is van een besluit waartegen bezwaar open staat. Het gaat hier over het plaatsen van een gedenksteentje op een stoeptegel in het trottoir en niet om het openbreken van wegbedekking voor het verrichten van werkzaamheden. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat het daarom ook niet gaat om werkzaamheden waarvoor-een vergunning is vereist op grond van de-Verordening Werken in de openbare ruimte (WIOR). Dan gaat het namelijk om werkzaamheden aan de onder- en bovengrondse infrastructuur. Dat is hier niet het geval. Ook blijkt uit antwoorden van het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam van 14 november 2016 op schriftelijke vragen van het [gemeenteraadslid] dat ook het college-van oordeel is dat geen vergunnings- of ontheffingsaanvraag nodig is, omdat de steentjes in het geheel niet boven het maaiveld uitsteken.
5. Verzoekers beroepen zich verder op de voordracht over de verplaatsing van de gedenksteen voor de vergadering van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van 13 oktober 2015. In die voordracht staat onder ket kopje kanttekeningen dat verweerder bevoegd is op grond van artikel 4.10 van de APV een besluit over de gedenksteen te nemen. De voorzieningenrechter merkt ten eerste op dat verweerder na advies te hebben verkregen van de bezwaaradviescommissie kennelijk tot een ander oordeel is gekomen door te overwegen dat dat voor het plaatsen van het steentje alleen privaatrechtelijke toestemming vereist is. Bovendien gaat dit artikel 4.10 van de APV over reclame op onroerende zaken. Dit is hier niet het geval.
6. Verder ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten in het verzoekschrift om te menen dat hier sprake zou zijn van een onaanvaardbare doorkruising van privaat- en bestuursrecht. Deze stelling is door verzoekers ook onvoldoende toegelicht.
Conclusie
7. Op grond van wat hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat het besluit van verweerder om het bezwaar van verzoekers
niet-ontvankelijk te verklaren in beroep waarschijnlijk zal standhouden. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers de privaatrechtelijk weg hadden moeten kiezen. De voorzieningenrechter is dan ook niet bevoegd de belangen van verzoekers in deze procedure af te wegen tegen het belang van het plaatsen van de gedenksteen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. De voorzieningenrechter maakt geen gebruik van de bevoegdheid om op het beroep te beslissen aangezien verzoeker heeft aangegeven dat hij in de bodemprocedure nog nadere argumentatie over het voetlicht wil brengen.
De proceskosten en het griffierecht
9. Voor een proceskostenveroordeling of een teruggave van het griffierecht door verweerder bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Coll: MvD

Bijlage I.
Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht luidt voor zover hier van belang:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de Gemeente Amsterdam luidt voor zover hier van belang:
Artikel 4.10 Reclame op onroerende zaken
1. In dit artikel wordt onder reclame verstaan: het aanprijzen van of de aandacht vestigen op diensten, goederen, activiteiten, doelstellingen of namen.
2. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of te laten gebruiken voor het maken van reclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats zichtbaar is en die niet toelaatbaar is.
Artikel 4.13 Werkzaamheden op of in de weg
1. Het is verboden de wegbedekking op te breken of te beschadigen.
2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Verordening werken in de openbare ruimte.