7.5.3.Onder staatsgevaarlijke en antidemocratische activiteiten wordt verstaan:
Gegevens die betrekking hebben op het deelnemen of het verlenen van steun aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden vormen een belangrijke indicator. Dit geldt ook voor gegevens over het lidmaatschap of het verlenen van steun aan organisaties die doeleinden nastreven die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. De staatsgevaarlijke en antidemocratische activiteiten kunnen zich tevens uiten in de middelen die zij hanteren voor het verwezenlijken van hun doelen. De aandachtsgebieden die in dit kader van belang zijn, zijn onder andere terrorisme, gewelddadig activisme, extremisme, spionage, proliferatie van
massavernietigingswapens en georganiseerde misdaad.
Beoordeling van het beroep
8. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder met een verzoek om toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) enkele op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Met de beslissing van 1 februari 2017 heeft deze rechtbank beslist dat de beperking van de kennisneming van die stukken is gerechtvaardigd. Eiser heeft de rechtbank met een brief van 14 februari 2017 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde stukken uitspraak te doen.
9. In geschil is of verweerder op goede gronden de VGB van eiser heeft ingetrokken omdat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
10. Artikel 8, tweede lid, van de Wvo geeft naar zijn aard aan de minister een grote beoordelingsruimte bij de uitleg van de elementen van de daarin verwoorde weigeringsgrond. De uitkomst van die beoordeling door de minister wordt door de rechter terughoudend getoetst. (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 april 2013, ECLI: NL:RVS:2013:BZ8428 en 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:840). Motivering van het bestreden besluit
11. De rechtbank is met de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken van oordeel dat in het primaire besluit een voldoende inzichtelijke motivering ontbreekt, maar de rechtbank is eveneens van oordeel dat dit gebrek met het bestreden besluit voldoende is hersteld. In het bestreden besluit is immers een nadere duiding gegeven van de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van eiser die voor verweerder aanleiding waren om tot de intrekking van de VGB over te gaan. Daarbij heeft verweerder verwezen naar specifieke criteria uit de Leidraad die een (doorslaggevende) rol hebben gespeeld in de afweging, namelijk het criterium loyaliteit en de indicatoren ongewenste beïnvloeding en staatsgevaarlijke en antidemocratische activiteiten. Na kennis te hebben genomen van de geheime stukken en gelet op de toelichting in de Leidraad bij de criteria loyaal, ongewenste beïnvloeding en staatsgevaarlijke en antidemocratische activiteiten is de rechtbank van oordeel dat de minister in dit geval voldoende heeft gemotiveerd waarom er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal vervullen (zie ter vergelijking ook de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3419). De motiveringsplicht van verweerder strekt – mede gelet op het bepaalde in artikel 15 van de Wivd – in gevallen als de onderhavige niet zover dat concrete persoonlijke gedragingen en omstandigheden in de besluitvorming moeten worden opgenomen. De beroepsgrond van eiser dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat in het bestreden besluit de intrekkingsgrond niet dan wel niet voldoende met concrete feitelijkheden is onderbouwd, slaagt dus niet.
12. Het beroep op schending van het beginsel van fair play slaagt evenmin. Weliswaar heeft eiser geen inzage gehad in alle stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, maar dit hangt direct samen met de aard van de procedure, welke procedure bij wet is voorgeschreven en moet worden geacht met voldoende waarborgen te zijn omkleed. De beroepsprocedure schrijft voor dat de rechter, die de rechtmatigheid van de intrekking van de VGB toetst, met toestemming van eiser inzage in de geheime stukken heeft. De rechtbank heeft in lijn hiermee ook in deze zaak het volledige dossier bij haar beoordeling betrokken. Hiermee zijn de belangen van eiser voldoende gewaarborgd en derhalve is van schending van het beginsel van fair play geen sprake (zie ter vergelijking ook de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF2132). 13. Ook de grond van eiser dat verweerder bij zijn besluitvorming geen belangenafweging heeft verricht, slaagt niet. Het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken maakt onderdeel uit van het bestreden besluit. Uit dit advies blijkt dat verweerder in zijn besluitvorming de persoonlijke gevolgen voor eiser van de intrekking – het niet kunnen vervullen van de door hem geambieerde vertrouwensfunctie – ondergeschikt heeft geacht aan het belang van de bescherming van de nationale veiligheid. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat, gelet op het bijzondere karakter van een vertrouwensfunctie, het uitgangspunt van verweerder bij toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wvo, dat het belang van de nationale veiligheid bij afweging van de betrokken belangen zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van degene die de vertrouwensfunctie vervult, niet kennelijk onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
14. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het verbod van discriminatie. Niet eisers geloofsachtergrond is in deze kwestie bepalend geweest, maar zijn persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
15. Op basis van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Dit betekent dat de intrekking van de VGB in stand blijft.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.