ECLI:NL:RBAMS:2017:3768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
610645 / HA ZA 16-619
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aantasting besluiten vereniging tot ontslag bestuurder en royement lid via onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de vereniging Historische Auto Ren Club (HARC). [eiser] vorderde onder andere zijn ontslag als bestuurder en royement als lid van HARC aan te vechten. Hij stelde dat de besluiten van de vereniging onrechtmatig waren, omdat hij niet de gelegenheid had gekregen om zich te verweren. De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet binnen bekwame tijd had geklaagd over de besluiten, waardoor hij zijn recht om een vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad had verwerkt. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak is gebaseerd op artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een schuldeiser geen beroep kan doen op een gebrek in de prestatie indien hij niet tijdig heeft geprotesteerd. De rechtbank concludeerde dat [eiser] zijn bezwaren pas jaren later had geuit, wat niet voldeed aan de eisen van tijdigheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/610645 / HA ZA 16-619
Vonnis van 21 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem,
tegen
de vereniging
HISTORISCHE AUTO REN CLUB,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Raaijen te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser] en HARC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 19 oktober 2016
  • het tussenvonnis van 14 december 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HARC is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.
2.2.
Op 13 maart 2012 heeft de algemene ledenvergadering van HARC (ALV) [eiser] ontslagen als bestuurder. [eiser] is hierover op 14 maart 2012 geïnformeerd. Op 12 maart 2013 heeft de ALV met meerderheid gestemd voor het royeren van het lidmaatschap van [eiser] . Het bestuur heeft vervolgens bij brief van 19 maart 2013 [eiser] in kennis gesteld van haar voornemen hem als lid te royeren, hem gewezen op zijn recht conform het reglement zich schriftelijk te verweren en door het bestuur te worden gehoord, en aangegeven dat zij graag vóór 15 april 2013 van hem verneemt of hij van dit recht gebruik zal maken. [eiser] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.3.
Een vennootschap van [eiser] heeft geprocedeerd tegen HARC over de betaling aan HARC door een derde partij van geldsommen, die volgens [eiser] aan zijn vennootschap toekwamen. [eiser] ’s vennootschap is door de rechtbank op 11 september 2013 en door het gerechtshof op 8 december 2015 in het gelijk gesteld.
2.4.
Bij brief van 24 februari 2016 heeft [eiser] voor het eerst zijn bezwaren tegen zijn ontslag als bestuurder en zijn royement als lid kenbaar gemaakt aan HARC.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, HARC te veroordelen,
binnen acht dagen na dagtekening respectievelijk na de betekening van het vonnis
1. tot het doen van volledige en publiekelijke excuses en rehabilitatie in de eerstkomende ALV door voorlezing van de hierna te noemen tekst en publicatie van deze tekst in de eerstvolgende editie van het tijdschrift RTL GP, volledig op kosten van HARC; welke tekst voor de rehabilitatie/rectificatie moet luiden:
Het bestuur van de HARC heeft de deelnemers van de Algemene Leden Vergadering d.d. 13 maart 2012 een onjuiste voorstelling van zaken gegeven inzake het handelen van de heer [eiser] als bestuurslid en als ondernemer en heeft de heer [eiser] daarbij op dat moment tevens het recht op verweer en verzet ontzegd. Het bestuur heeft daarmee op valse gronden het voorstel tot directe ontzetting uit zijn functie als secretaris en vicevoorzitter van de HARC in stemming gebracht.
Vervolgens heeft het bestuur, na een daartoe gedaan voorstel door een van de leden tijdens de Algemene Leden Vergadering van 12 maart 2013, tijdens deze zelfde vergadering direct het voorstel tot ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging in stemming gebracht. Daarmee is de heer [eiser] opnieuw de mogelijkheid tot verzet en verweer tegen dit voornemen ontnomen en is bovendien door het bestuur op dat moment in strijd met het Huishoudelijk Reglement van de vereniging gehandeld. Het bestuur van de HARC heeft hierdoor de heer [eiser] bewust vernederd en ernstig in zijn goede naam en eer aangetast en hiermee een onrechtmatige daad gepleegd. Het bestuur van de HARC erkent nu de heer [eiser] door haar handelen ernstig te hebben geschaad, erkent dat zij de Algemene Leden Vergadering onjuist heeft voorgelicht en biedt de
heer [eiser] voor haar handelen haar verontschuldigingen aan. Het bestuur van de HARC verleent de heer [eiser] daarnaast volledig eerherstel binnen de vereniging en biedt hem met ingang van direct herstel in zijn lidmaatschap van de vereniging aan.
bij uitblijven waarvan HARC binnen 14 dagen na betekening, een dwangsom aan [eiser] zal verbeuren groot 1.000 euro per dag met een maximum van 25.000 euro,
2. tot vergoeding van de schade aan [eiser] in het kader van de onrechtmatige handelwijze van HARC jegens [eiser] te begroten op 10.000 euro immateriële schadevergoeding en 5.000 euro materiële schadevergoeding (inkomensschade /vermogensschade),
3. met veroordeling van HARC in de kosten van dit geding inhoudende kosten advocaat, incassokosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat HARC onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de besluiten en de wijze van deze besluitvorming. [eiser] stelt dat hij dientengevolge immateriële (reputatie)schade en materiële schade heeft geleden.
3.3.
HARC voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkend verweer van HARC luidt dat [eiser] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd en dat hij dus zijn klachtplicht ex artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft geschonden. Dit verweer slaagt. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.2.
Uit de wederzijdse standpunten van partijen volgt dat zij er beiden van uitgaan dat het voorgenomen besluit van het bestuur tot royement van [eiser] als lid van HARC doorgang heeft gevonden. Dit (aldus veronderstelde) besluit van het bestuur alsmede het eerdere besluit van de ALV tot ontslag van [eiser] als bestuurder van HARC (zie 2.2.) worden hierna gezamenlijk aangeduid als “de besluiten”.
4.3.
[eiser] heeft destijds geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid conform het reglement om zich schriftelijk te verweren en zich door het bestuur te laten horen, als aangegeven in de brief aan hem van het bestuur van 19 maart 2013 (zie 2.2.). Evenmin heeft hij zich beroepen op nietigheid ex artikel 2:14 BW of vernietiging van de besluiten gevorderd ex artikel 2:15 lid 1 BW. De vervaltermijn ex artikel 2:15 lid 5 BW is inmiddels verstreken. Deze omstandigheid sluit evenwel op zichzelf de mogelijkheid van een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering, waarmee opgekomen wordt tegen deze besluiten, niet uit (ECLI:NL:HR:2016:1061).
De vordering van [eiser] wordt aangemerkt als een actie uit onrechtmatige daad die gebaseerd is op een gebrek in de prestatie van HARC, te weten de hem onwelgevallige besluiten. Artikel 6:89 BW is ook van toepassing op een dergelijke actie uit onrechtmatige daad (ECLI:NL:HR:2007:BB3733).
In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is gedaan, dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval.
[eiser] heeft zich in zijn hoedanigheid van (voormalig) bestuurder/lid van HARC beroepen op de onrechtmatigheid van de besluiten. Dit maakt dat van hem verwacht mocht worden dat hij zijn bezwaren tegen deze besluiten en zijn voornemen tot het daarop te gronden verzet onverwijld duidelijk zou maken aan HARC, op straffe van verwerking van zijn recht om een vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad (vgl. Hoge Raad 29 november 1996, JOR 1997/28).
Vaststaat dat [eiser] direct is geïnformeerd over de besluiten in maart 2012 en maart 2013, maar dat hij pas voor het eerst op 24 februari 2016 daarover heeft geklaagd bij HARC. Niet gesteld noch gebleken is dat hij niet eerder in de gelegenheid is geweest om te klagen. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van [eiser] dat hij niet wilde dat de procedures (de rechtbank begrijpt: de onderhavige procedure en die als weergegeven in 2.3.) door elkaar gingen lopen, volstaat daartoe niet. Door niettemin zo’n lange tijdsduur te laten passeren, heeft [eiser] zijn recht om de onderhavige vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen, verwerkt ex artikel 6:89 BW. Hieruit volgt dat de vordering moet worden afgewezen.
4.4.
Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen overigens over en weer is aangevoerd door partijen geen verdere beoordeling.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HARC worden begroot op:
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452)
Totaal € 1.523,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van HARC tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van acht dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.