ECLI:NL:RBAMS:2017:3911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
13/993007-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en gewoontewitwassen in een wasserij te Amsterdam

Op 2 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en gewoontewitwassen. De zaak betreft feiten die zich hebben afgespeeld tussen 1 januari 2010 en 24 maart 2012, waarbij de verdachte samen met anderen illegale vreemdelingen hielp bij het verkrijgen van verblijf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als chauffeur in dienst van een medeverdachte, personen heeft vervoerd waarvan hij wist dat zij illegaal in Nederland verbleven. Dit gebeurde in het kader van hun werk in een wasserij, waar de verdachte ook financieel belang bij had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen, waarbij hij geldbedragen heeft ontvangen en omgezet die afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet de hoofdschuldige was, maar dat hij wel degelijk verantwoordelijk was voor zijn daden. De lange duur van de procedure werd ook in aanmerking genomen, wat leidde tot een milde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993007-16 (Promis)
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 maart 2017 en 19 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Boerlage.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 maart 2012, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
uit winstbejag een of meer perso(o)n(en), waaronder
- [naam 1] (Aan-01), en/of
- [naam 2] (Aan-02), en/of
- [naam 3] (Aan-03), en/of
- [naam 4] (Aan-04), en/of
- [naam 5] (G-06), en/of
- [naam 6] (G-07),
althans een of meer andere personen,
bij het verschaffen van verblijf in Nederland (telkens) behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en middelen heeft/hebben verschaft door het vervoeren van vorenbedoelde personen in Nederland met een (bedrijfs)auto, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij en/of zijn mededader(s) in genoemde periode daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2011, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft/hebben witgewassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen (telkens)
van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,-(AMB-036-01), althans enig geldbedrag, (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen of verhuld, dan wel heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op vorenbedoelde geldbedrag(en) was/waren en/of vorenbedoelde geldbedrag voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dit/deze geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
(een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,-(AMB-036-01), althans enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet , althans van (het) vorenbedoelde voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dit/deze geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
door - zakelijk weergegeven - (onder meer)
- giraal (een) (van misdrijf afkomstig(e)) geldbedrag(en) te ontvangen op zijn bankrekening(en), en/of
- (een deel van) vorenbedoelde giraal verstrekte geldbedrag(en) contant op te nemen en/of te verstrekken aan zijn mededader(s).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen verklaard kan worden dat verdachte ‘enige personen’, waaronder [naam 2] naar de wasserij in Amsterdam heeft vervoerd. Hij wist dat deze personen illegaal in Nederland verbleven. Met betrekking tot de overige met name in de tenlastelegging genoemde personen dient vrijspraak te volgen omdat niet geheel duidelijk wordt of verdachte ook specifiek deze personen heeft vervoerd.
Ook kan bewezen worden verklaard dat verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] , geldbedragen van in totaal € 32.636,- heeft overgedragen en omgezet, terwijl verdachte wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode als chauffeur/allround medewerker in dienst was van het aan de medeverdachte [medeverdachte] toebehorende bedrijf [naam bedrijf] te Amsterdam. Een deel van de personen die in dit bedrijf arbeid verrichtten, verbleef illegaal in Nederland. Verdachte was daarvan op de hoogte. Enkele van deze illegaal in Nederland verblijvende personen hebben bevestigd dat verdachte chauffeur was binnen het bedrijf. Eén van hen, [naam 2] , heeft verklaard dat hij meestal door [medeverdachte] vanaf station Sloterdijk naar de wasserij en vice versa werd gebracht. Eén of twee keer in de maand gebeurde dit echter door een andere chauffeur. Verdachte heeft erkend dat hij ook een aantal keren mensen naar station Sloterdijk heeft weggebracht van wie hij wist, of in ieder geval vermoedde, dat zij illegaal in Nederland verbleven. [medeverdachte] had tegen de betreffende personen gezegd dat zij aan verdachte moesten vragen of hij hen naar het station wilde wegbrengen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] , [naam 2] en andere illegaal in Nederland verblijvende personen behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland en dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte had als legale werknemer een financieel belang dat de illegalen van en naar de wasserij werden gebracht. Zonder hun goedkope arbeid had het bedrijf immers nauwelijks bestaansrecht. Aldus acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte uit winstbejag gehandeld heeft.
Met betrekking tot de witwasverdenking geldt het volgende. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte dat [medeverdachte] een tijd lang meer geld op zijn rekening stortte dan het loon waar hij recht op had, dat hij vervolgens het teveel betaalde opnam en contant teruggaf aan [medeverdachte] , en dat deze dit contante geld heeft gebruikt om illegale werknemers uit te betalen. Deze verklaring vindt steun in de maandloonaangiftes zoals door [medeverdachte] ingediend bij de Belastingdienst, waaruit blijkt dat er gedurende in december 2010 en in heel 2011 een fors hoger bruto salaris werd opgegeven dan voorheen, en uit de bankafschriften van [medeverdachte] , waaruit blijkt dat de som van alle betalingen aan verdachte onder de noemer “salaris” over de eerste elf maanden van 2011, € 32.636,- meer bedraagt dan de elf maal € 1.218,- netto per maand waar hij in die periode recht op had. De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte liegt en dat als er meer is betaald dan het verschuldigde salaris sprake moet zijn geweest van leningen en dat dit dan hoogstens slecht is geadministreerd, vindt daarentegen geen steun in het dossier. De overboekingen die in het overzicht zijn opgenomen werden allemaal uitsluitend als “salaris” aangeduid, en als sprake zou zijn van leningen is al helemaal niet verklaarbaar waarom in dezelfde periode door of namens [medeverdachte] aanzienlijk hogere salarisbedragen dan het werkelijke salaris aan de Belastingdienst werden doorgegeven.
De vraag is of [medeverdachte] en verdachte zich met deze constructie schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Omdat de rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde feiten, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte] wist dat de aan verdachte overgemaakte en door deze contant geretourneerde geldbedragen (gedeeltelijk) uit enig misdrijf afkomstig waren. Anders gezegd: hier is sprake van witwassen mét gronddelict. Hoewel de geldbedragen zijn overgemaakt vanaf de (zakelijke) rekening van [medeverdachte] , die werd gevoed door legitieme opdrachtgevers van de wasserij, merkt de rechtbank deze aan als (gedeeltelijk) als uit misdrijf afkomstige gelden. [medeverdachte] heeft in de betreffende periode immers een flink deel van zijn omzet gegenereerd door zijn illegale werknemers - die veel langer en voor veel minder loon werkten dan legale werknemers - uit te buiten. De omzet - door de klanten op die rekening voldaan - is daarmee voor een belangrijk deel uit misdrijf afkomstig. Ook is duidelijk sprake van witwashandelingen: [medeverdachte] en verdachte hebben met de door [medeverdachte] opgezette constructie verhuld wie de rechthebbende op de bedragen was, en ze hebben de bedragen voorhanden gehad, overgedragen en omgezet. Gelet op de lange periode waarin deze handelingen werden verricht, is sprake van gewoontewitwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 maart 2012, te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
uit winstbejag personen, waaronder
- [naam 2] ,
bij het verschaffen van verblijf in Nederland behulpzaam is geweest door het vervoeren van vorenbedoelde personen in Nederland met een bedrijfsauto, terwijl hij, verdachte, wist dat dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij en zijn mededader in genoemde periode daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2011, te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader meermalen
van voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,-, verhuld wie de rechthebbenden op vorenbedoelde geldbedragen waren, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,-, voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, door – zakelijk weergegeven – onder meer
- giraal van misdrijf afkomstige geldbedragen te ontvangen op zijn bankrekening, en
- een deel van vorenbedoelde giraal verstrekte geldbedragen contant op te nemen en te verstrekken aan zijn mededader.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft personen waarvan hij wist dat zij illegaal in Nederland verbleven met een bedrijfsauto naar hun werkplek gebracht. Daarmee heeft verdachte het beleid van de overheid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan gefrustreerd.
Daarnaast heeft verdachte, samen met een ander, geldbedragen, die door uitbuiting van arbeidskrachten waren gegenereerd, witgewassen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, in het onderhavige geval mensenhandel, gefaciliteerd. Het maatschappelijk belang om dergelijk handelen tegen te gaan is groot.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten gunste van verdachte meegewogen dat hij slechts zijdelings geprofiteerd lijkt te hebben van de bewezen verklaarde feiten. Aannemelijk is dat verdachte, als chauffeur in dienst van de medeverdachte, door deze medeverdachte is aangezet om de feiten te plegen, terwijl daar voor verdachte geen bijzondere verdiensten tegenover hebben gestaan. Verdachte had echter beter moeten weten en de feiten zijn hem wel degelijk aan te rekenen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 april 2017 diverse malen voor gekwalificeerde vermogensdelicten is veroordeeld. Nu deze veroordelingen van langer geleden dateren en bovendien zien op andersoortige feiten, zal de rechtbank bij de strafoplegging hier geen acht op slaan.
De rechtbank constateert voorts dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met de onderhavige zaak op 14 juni 2012 voor het eerst als verdachte gehoord. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een aanvang heeft genomen. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats vanaf 19 mei 2017, terwijl thans op 2 juni 2017 vonnis wordt gewezen. Verdachte heeft geen voorlopige hechtenis ondergaan, zodat de strafzaak binnen 24 maanden had moeten zijn afgedaan. De rechtbank constateert derhalve een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 3 jaar. De lange duur van de vervolging is niet aan de verdediging te wijten, terwijl de ingewikkeldheid van de zaak een dergelijke overschrijding niet rechtvaardigt. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straffen passend en geboden en zij zal daarom de eis volgen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c 22d, 47, 57, 197a (oud), 420bis (oud) en 420ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
uit gewoonte een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, in vereniging begaan door meerdere personen.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2017.