ECLI:NL:RBAMS:2017:441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
CV EXPL 16-18204
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht onder de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak vorderden twee passagiers compensatie van de luchtvaartmaatschappij El Al Israël Airlines Ltd vanwege een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Amsterdam naar Tel Aviv. De passagiers stelden dat zij recht hadden op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die passagiers beschermt bij vertragingen en annuleringen van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de toepasselijkheid van de Verordening en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging veroorzaakten. De rechtbank oordeelde dat de vlucht onder de Verordening viel, omdat deze was vertrokken vanaf een EU-luchthaven. De rechtbank verwierp het beroep van de luchtvaartmaatschappij op buitengewone omstandigheden, omdat technische problemen inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van luchtvaartmaatschappijen. De rechtbank oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij de passagiers € 800,00 aan compensatie moest betalen, evenals buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum waarop de luchtvaartmaatschappij in verzuim was geraakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5147515 CV EXPL 16-18204
vonnis van: 23 januari 2017
fno.: 94

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser sub 1]

2. [eiser sub 2]

beiden wonende te [plaats] ( [land] )
eisers
nader te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
t e g e n

de vennootschap naar het recht van Israël El Al Israël Airlines Ltd

statutair gevestigd te Tel Aviv, mede kantoorhoudende te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. W.M. Hes

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij vonnis in incident van 26 april 2016 is de zaak door de rechtbank Noord-Holland verwezen naar deze rechtbank. Vervolgens zijn ingediend:
  • het exploot van 8 juni 2016 met producties;
  • antwoord met producties;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties;
  • dupliek met producties;
  • akte uitlating producties;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
De passagiers hebben bij de vervoerder een vliegreis geboekt van Amsterdam naar Tel Aviv (Israel), uit te voeren op [datum] met [vluchtnummer] .
1.2.
Deze vlucht is met een vertraging van meer dan 3 uur aangekomen in Tel Aviv.
1.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van € 400,00 per persoon.
1.4.
De vervoerder heeft geweigerd dit bedrag te betalen.

Vordering en verweer

2. De passagiers vorderen dat de vervoerder de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 800,-, aan compensatie;
b. € 145,20 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
c. € 20,78 aan rente;
d. de wettelijke rente over € 965,98 vanaf 1 december 2015 tot aan de dag der
algehele voldoening;
e. de proceskosten.
3. De passagiers baseren hun vordering primair op artikel 6 jo. artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening), subsidiair op artikel 5 jo. 7 van de Verordening. De passagiers stellen zich op het standpunt dat de vlucht [vluchtnummer] van Amsterdam naar Tel Aviv op [datum] met een vertraging van meer dan 3 uur is aangekomen. De vervoerder dient hen daarom te compenseren voor een bedrag van € 400,00 per persoon.
4. Volgens de passagiers is, nu de vlucht is vertrokken vanaf Amsterdam, ingevolge artikel 3 van de Verordening deze op de vlucht van toepassing.
5. De vervoerder betwist primair dat de Verordening op de onderhavige zaak van toepassing is. Volgens hem is het geschil onderworpen aan Israëlisch recht. Subsidiair voert de vervoerder aan dat er sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor hij geen compensatie verschuldigd is.

Beoordeling

6. In het vonnis in het incident van 26 april 2016 is reeds bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en dat, nu de vervoerder kantoor houdt te Amstelveen, de kantonrechter te Amsterdam relatief bevoegd is.
7. Thans dient te worden beoordeeld of de vervoerder gehouden is om de passagiers te compenseren voor de opgetreden vertraging. De passagiers gronden hun vordering op de Verordening. Nu de passagiers vanaf de luchthaven Schiphol zijn vertrokken, valt de vlucht op grond van artikel 3 lid 1 sub a binnen het toepassingsbereik van de Verordening. Dit betekent dat de passagiers in deze zaak rechtstreeks een beroep kunnen doen op de bepalingen van de Verordening, ongeacht hun nationaliteit of woonplaats en ongeacht het land van registratie van de vliegtuigmaatschappij. Vliegtuigpassagiers kunnen niet door middel van een rechtskeuze van de beschermende bepalingen van de Verordening worden afgehouden.
8. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien hij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
9. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEU (Wallentin-Hermann C-549/07 en Air Baltic C-294/10) moet de vervoerder aantonen dat de omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden. Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, dient derhalve voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder ligt.
10. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden aangevoerd dat tijdens de voorafgaande vlucht van het toestel van Tel Aviv naar Parijs was gebleken dat er technische problemen waren met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening aan boord. Hij was daarom genoodzaakt deze in Tel Aviv te repareren. Het toestel is daarom te laat op Schiphol aangekomen, waardoor de onderhavige vlucht niet tijdig heeft kunnen vertrekken.
11. De passagiers betwisten dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid. Er is volgens hen geen sprake van een abnormale, uitzonderlijke en ongewone situatie maar van een technisch mankement welke inherent is aan de uitoefening van een luchtvaartonderneming.
12. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet slaagt.
13. Van belang is daarbij dat blijkens het voornoemde arrest van het HvJEU (Wallentin-Hermann) de omstandigheden die een technisch probleem vergezellen alleen ‘uitzonderlijk’ zijn in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van die gebeurtenis.
13. Technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud, zijn volgens het HvJEU inherent aan de normale uitvoering van de activiteit van de onderneming en derhalve geen buitengewone omstandigheden als bedoeld in dit artikel. Volgens het HvJEU vormen de frequentie van bij een luchtvaartmaatschappij vastgestelde technische problemen op zich geen element op grond waarvan vastgesteld kan worden of al dan niet sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening (zie r.o. 24, 25 en 37 Wallentin-Hermann en 37. Van der Lans C-257/14 d.d. 17 september 2015).
15. Bij problemen door een verborgen fabricagefout, sabotage of terrorisme kan er echter wel sprake zijn van buitengewone omstandigheden. (zie Wallentin-Hermann punt 26 en Van der Lans punt 38).
16. De vervoerder heeft aangevoerd dat er een technisch probleem was met betrekking tot de electriciteitsvoorziening aan boord maar heeft dit verder niet onderbouwd. Hij heeft geen stukken of iets dergelijks overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de fabrikant van het toestel heeft bekend gemaakt dat niet alleen het onderhavig toestel maar ook andere toestellen een verborgen fabricagefout hebben vertoond die gevolgen heeft voor de vliegveiligheid.
17. Hoewel een storing aan de electriciteitsvoorziening een onverwachte gebeurtenis vormt, blijft een dergelijke storing wezenlijk verbonden met het zeer complexe systeem voor de werking van het toestel, dat door de luchtvaartmaatschappij onder, met name meteorologisch, vaak moeilijke en zelfs extreme omstandigheden wordt gebruikt, en is het voorts zo dat geen enkel onderdeel van een luchtvaartuig onverslijtbaar is. Derhalve moet worden aangenomen dat in het kader van die activiteiten van een luchtvaartmaatschappij die onverwachte gebeurtenis inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtmaatschappij, omdat die luchtvaartmaatschappij gewoonlijk met dit soort onverwachte technische problemen worden geconfronteerd. (zie ook Van der Lans)
18. De betrokken luchtvaartmaatschappij kan daadwerkelijk invloed uitoefenen op het voorkomen van een dergelijk storing of de benodigde reparatie, daaronder begrepen de vervanging van een onderdeel dat voortijdig defect is geraakt, aangezien de luchtvaartmaatschappij dient te zorgen voor het onderhoud en het goed functioneren van de luchtvaartuigen die hij voor haar economische activiteiten gebruikt.
19. Volgens het HvJEU valt derhalve een technisch probleem dat zich plotseling heeft voorgedaan, niet aan gebrekkig onderhoud is toe te schrijven en evenmin tijdens een regulier onderhoud is ontdekt, niet onder het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening (zie Van der Lans).
19. Gelet op het bovenstaande kan een technisch probleem als het onderhavige niet onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 vallen. In gelijke zin is al beslist in de uitspraak van deze rechtbank van 22 april 2016 (CV 15-20247).
19. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, kan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen – nadat het mankement was opgetreden – onbeantwoord blijven.
19. Gelet op het bovenstaande wordt het beroep van de vervoerder op artikel 5 lid 3 van de Verordening afgewezen en zal de gevorderde € 800,00 aan compensatievergoeding worden toegewezen.
De wettelijke rente
23. De vervoerder is de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is geraakt. Ingevolge art. 6:82 BW treedt verzuim in wanneer de vervoerder in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld. Blijkens de door de passagiers overgelegde producties is de vervoerder bij e-mail van 7 september 2015 aangemaand tot betaling van compensatie binnen 15 dagen na dagtekening van de brief. Hieruit volgt dat de vervoerder op 13 september 2015 in verzuim is geraakt. De wettelijke rente zal daarom vanaf die datum worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
24. Uit de bij de dagvaarding overgelegde stukken blijkt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht om betaling van hun vordering te verkrijgen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen. De wettelijke rente hierover zal worden afgewezen aangezien hiertoe onvoldoende is gesteld.
Proceskosten
25. De vervoerder zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van:
- € 800,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september
2015 tot aan de voldoening;
- € 145,20 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van de passagiers tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 221,00
-kosten dagvaarding: € 94,19
-salaris gemachtigde: € 200,00
--------------
Totaal: € 515,19
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
veroordeelt de vervoerder tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te
verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het
vonnis heeft plaatsgevonden en de vervoerder niet binnen 14 dagen na aanschrijving
vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing,
inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.