In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure naar aanleiding van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 februari 2017 door Italië is uitgevaardigd. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Duitsland, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB verzoekt om de overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier jaar, waarvan nog twee jaar, vijf maanden en 28 dagen resteert.
Tijdens de zittingen op 28 maart en 11 april 2017 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering niet kan plaatsvinden omdat Duitsland de tenuitvoerlegging van de straf zou hebben overgenomen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de beslissing tot overname nog niet definitief is en dat het EAB nog steeds geldig is. De rechtbank heeft de officier van justitie de gelegenheid gegeven om toestemming van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen voor een begeleid vertrek van de opgeëiste persoon naar Duitsland, maar heeft uiteindelijk geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië toegestaan. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.