Overwegingen
Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
1. Op 17 maart 2014 heeft eiseres een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een duurzame jachthaven met circa 80 ligplaatsen door het aanleggen van drijvende steigers bij de [adres 1] en [adres 2] in Amsterdam. Bij deze aanvraag was een ruimtelijke onderbouwing gevoegd van september 2013. Op
24 juli 2014 heeft verweerder een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd.
2. Tijdens deze ter inzage legging zijn 247 zienswijzen ingediend. Eiseres heeft daarom op 1 oktober 2014 verzocht de definitieve beslissing op de aanvraag op te schorten. Op
21 januari 2015 heeft eiseres een gewijzigde aanvraag ingediend voor een jachthaven met 71 ligplaatsen op dezelfde locatie. Bij die aanvraag van 21 januari 2015 is een gewijzigde ruimtelijke onderbouwing van 19 januari 2015 en een akoestisch rapport van
18 november 2014 gevoegd.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor een jachthaven met 71 ligplaatsen aan de [adres 1] en [adres 2] .
4. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken, blijkt dat eiseres een alternatieve locatie voor de jachthaven heeft gevonden en niet meer van plan is om een jachthaven te realiseren bij de [adres 1] en [adres 2] . Dit is ook niet in geschil.
5. Uit de aanvullende beroepsgronden van 6 en 10 april 2017 en wat ter zitting is besproken blijkt dat het geschil zich nog toespitst op het antwoord op de vraag of er gerechtvaardigde verwachtingen door verweerder zijn gewekt dat de vergunning zou worden verleend voor de jachthaven. Eiseres betoogt dat verweerder de omgevingsvergunning niet kon weigeren zonder een schadevergoeding toe te kennen voor de kosten die eiseres in het voortraject heeft gemaakt op basis van deze gerechtvaardigde verwachtingen. Volgens eiseres wordt niet alleen een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar ook op eisen van redelijkheid en rechtszekerheid, omdat de besprekingen tussen eiseres en verweerder in zo’n vergevorderd stadium waren, dat verweerder niet zonder schadevergoeding kon weigeren de vergunning te verlenen.
6. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 30 maart 2017 op het standpunt dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij behandeling van het beroep, omdat eiseres niet meer van plan is de jachthaven aan de [adres 1] te realiseren. Daarnaast betwist verweerder dat er sprake is van schade en dat, mocht er wel sprake zijn van schade, er geen causaal verband is tussen de geleden schade en het bestreden besluit.
Heeft eiseres nog procesbelang?
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep door de rechtbank. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder meer de uitspraak van
21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:937), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden als gevolg van de betrokken bestuurlijke besluitvorming. Wel is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. 8. Eiseres heeft bij het aanvullend beroep van 10 april 2017 een e-mail van B. Peters gevoegd waaruit blijkt welke kosten gemaakt zijn om de plannen voor de jachthaven te ontwikkelen. Het gaat om kosten voor onder andere het laten opstellen van adviezen en tekeningen. Gelet op deze stukken en wat op de zitting is besproken, heeft eiseres daarmee in elk geval tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat er schade is geleden als gevolg van de betrokken bestuurlijke besluitvorming.
9. Blijkens de stukken zag de aanvraag van 17 maart 2014 op het realiseren van een jachthaven met 80 ligplaatsen voor pleziervaartuigen, zowel gemotoriseerd als elektrisch, en 7 ligplaatsen voor passagiersvaartuigen. Het aangepaste plan van 21 januari 2015 ziet op het realiseren van een jachthaven met 71 ligplaatsen voor zowel plezier- als passagiers-vaartuigen. Niet in geschil is dat de aanvraag van 21 januari 2015 een nieuwe aanvraag is. Verweerder heeft voor deze nieuwe aanvraag terecht opnieuw de uitgebreide voorbereidingsprocedure doorlopen.
10. Omdat het plan van 21 januari 2015 een nieuwe aanvraag was, spitst de vraag of verweerder zodanige gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt dat de omgevingsvergunning niet ‘zonder meer’ kon worden geweigerd, zich toe op de aanvraag van 21 januari 2015.
Heeft verweerder gerechtvaardigde verwachtingen gewekt?
11. Verweerder betwist niet dat er in eerste instantie en ten aanzien van de eerste aanvraag van 17 maart 2014 is meegedacht met eiseres over realisering van de jachthaven, maar merkt wel op dat geen concrete afspraken zijn vastgelegd. Bij de totstandkoming van de nieuwe aanvraag van 21 januari 2015 is verweerder niet betrokken geweest, aldus de gemachtigde van verweerder.
12. Uit het dossier blijkt dat eiseres op 24 mei 2012 door verweerder is uitgenodigd om een plan in te dienen voor het ontwikkelen van de locatie rondom de [adres 1] . Uit een e-mail van 24 mei 2012 blijkt dat eiseres één van de partijen was die interesse had getoond in de ontwikkeling van het gebied bij de buurthaven aan de [adres 1] . Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres bij het aanvullend beroep van 6 april 2017 een aantal e‑mails gevoegd. Uit een e-mail van 19 november 2012 blijkt dat de wethouder de voorkeur heeft uitgesproken voor het plan van eiseres. Uit e-mails van 30 januari tot en met
21 februari 2014 blijkt dat medewerkers van verweerder hebben meegedacht over (aanpassingen aan) het plan. De eerste aanvraag is uiteindelijk op 17 maart 2014 ingediend. In een e-mail van 31 maart 2014 heeft eiseres gewijzigde tekeningen verstuurd naar verweerder. In een e-mail van 3 april 2014 is een medewerker van verweerder akkoord gegaan met de tekeningen.
13. Zoals onder overweging 2 is weergegeven heeft eiseres op 1 oktober 2014 verzocht om opschorting van de definitieve beslissing op de aanvraag. Op 21 januari 2015 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend en verzocht om de beslistermijn te hervatten.
14. Uit de informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd over de gestelde gewekte verwachtingen blijkt dat verweerder heeft meegedacht over het plan waar uiteindelijk op
17 maart 2014 een aanvraag voor is ingediend. Uit het dossier blijkt niet dat er op enig moment, gelegen tussen het verzoek van 1 oktober 2014 tot het opschorten van de behandeling van de eerste aanvraag en het indienen van de aanvraag van 21 januari 2015, contact is geweest met verweerder over eventuele aanpassingen aan het originele plan. Dit wordt door eiseres ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet gebleken dat verweerder ten aanzien van de aanvraag van 21 januari 2015 gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt op basis waarvan deze aanvraag niet ‘zonder meer’ geweigerd kon worden.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd waarom hij geen medewerking wilde verlenen aan afwijken van het bestemmingsplan voor het realiseren van een jachthaven met 71 ligplaatsen voor plezier- en passagiersvaartuigen aan de [adres 1] . Verweerder heeft alle (elf) ingediende zienswijzen bij de besluitvorming betrokken en beantwoord. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de (financiële) belangen van eiseres bij het bestreden besluit heeft betrokken en deze heeft afgewogen tegen de belangen van omwonenden en de gebruikers van het gebied, het belang van verweerder bij voldoende ligplaatsen voor duurzame passagiersvaartuigen en het ruimtelijk belang dat een plan moet passen binnen de omgeving en stedenbouwkundige structuur. Bij deze belangenafweging heeft verweerder doorslaggevend gewicht toegekend aan het ruimtelijk belang, waarmee deze afweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze belangenafweging kennelijk onredelijk te vinden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in redelijkheid besluiten geen medewerking te verlenen aan het ruimtelijk inpassen van het plan. Nu daarmee de strijdigheid met het bestemmingsplan niet is weggenomen heeft verweerder de aanvraag van 21 januari 2015 terecht geweigerd, zonder daaraan een nieuwe ruimtelijke onderbouwing ten grondslag te leggen of een schadevergoeding toe te kennen.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.