ECLI:NL:RBAMS:2017:4925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
13/751067-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Duitsland toegestaan ondanks zwangerschap opgeëiste persoon

Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 13 december 2016 door het Openbaar Ministerie in Deggendorf is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en momenteel zeven maanden zwanger, heeft verklaard dat zij de Duitse nationaliteit heeft en dat haar personalia correct zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 juni 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd op basis van humanitaire redenen, waarbij zij zich zorgen maakte over haar bevalling in Duitsland en de zorg voor haar baby. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon in deze zaak slechts in uitzonderlijke gevallen een rol kunnen spelen. De rechtbank vertrouwt erop dat de Duitse justitiële autoriteiten de belangen van de opgeëiste persoon in acht zullen nemen in overeenstemming met de fundamentele rechten die zijn vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751067-17
RK-nummer: 17/2148
Datum uitspraak: 13 juli 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 april 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 december 2016 (ontvangen op 31 maart 2017) door het Openbaar Ministerie in Deggendorf (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres
[gba-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar haar raadsman, mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met 30 dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 17 augustus 2015 (dossiernummer [nr] ) van het
AmtsgerichtDeggendorf (in samenhang met het herroepingsbesluit van het
AmstgerichtFreyung van 8 januari 2016 (dossiernummer [nr] ).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.1.
Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 3 waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten 1 tot en met 3 heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 4 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van mishandeling

5.Overige verweren

De opgeëiste persoon heeft verklaard op dit moment zeven maanden zwanger te zijn. Zij stelt dat als zij wordt overgeleverd aan Duitsland zij daar alleen, zonder steun van de vader van haar kind en haar moeder, in de gevangenis zal moeten bevallen en dat de baby direct bij haar zal worden weggehaald en in een pleeggezin zal worden geplaatst. Zij wil graag dat de baby aan de vader zal worden overgedragen. De vader heeft inmiddels het ongeboren kind erkend.
De raadsman heeft daarop betoogd dat de opgeëiste persoon op grond van humanitaire redenen in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om in vrijheid in Nederland of Duitsland te bevallen. De rechtbank zou de beslissing over de overlevering tot na de bevalling moeten uitstellen en de regie over de verdere afwikkeling van de vordering bij zich moeten houden.
De officier van justitie heeft naar artikel 35 van de OLW verwezen en gesteld dat zij nadat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan contact zal opnemen met de uitvaardigende autoriteit om te bezien hoe in Duitsland met deze situatie zal worden omgegaan. Tevens heeft zij verklaard dat zij welwillend met de situatie van de opgeëiste persoon en haar baby zal omgaan en overleg over de feitelijke overlevering zal plegen met de Duitse uitvaardigende autoriteit.
De rechtbank overweegt allereerst dat door de raadsman geen (formele) weigeringsgronden zijn aangevoerd. Alhoewel de rechtbank de zorgen van de opgeëiste persoon over haar bevalling en de zorg voor haar baby daarna begrijpt, kunnen de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon bij de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een rol spelen. Verder vindt overlevering alleen plaats aan de justitiële autoriteiten van landen die lid zijn van de Europese Unie. Duitsland is, zoals alle lidstaten van de Europese Unie, partij bij het EVRM en tevens geldt ook voor Duitsland het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het Handvest).
De rechtbank moet erop vertrouwen, dat de Duitse justitiële autoriteiten de belangen met betrekking tot de zwangerschap, de bevalling en het gezinsleven van de opgeëiste persoon in acht zullen nemen in overeenstemming met de fundamentele rechten die het Handvest en het EVRM bieden. De raadsman heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan, in weerwil van dit vertrouwen, gevreesd moet worden dat inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot flagrante schending van voornoemde fundamentele rechten. De enkele niet onderbouwde stelling dat de baby na de bevalling zonder meer in een pleeggezin en niet bij de vader zal worden ondergebracht, is voor een dergelijke vrees in ieder geval onvoldoende.
De situatie van de opgeëiste persoon dient na deze uitspraak te worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid van de OLW. In het kader van die beoordeling kan de feitelijke overlevering achterwege blijven indien en zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die de feitelijke overlevering in de weg staan. Die beoordeling is voorbehouden aan de officier van justitie. Zij heeft reeds gesteld dat met de situatie van de opgeëiste persoon welwillend zal worden omgegaan en voorts dat indien daartoe redenen zijn, ook een schorsing van de overleveringsdetentie na het toestaan van de overlevering kan worden overwogen.
Het verweer wordt verworpen. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande evenmin aanleiding de behandeling van de vordering tot na de bevalling aan te houden. Daarbij komt dat zij op grond van artikel 22 van de OLW aan beslistermijnen is gebonden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 300 van het Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie in Deggendorf (Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]