Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 13 december 2016 door het Openbaar Ministerie in Deggendorf is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en momenteel zeven maanden zwanger, heeft verklaard dat zij de Duitse nationaliteit heeft en dat haar personalia correct zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 juni 2017.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd op basis van humanitaire redenen, waarbij zij zich zorgen maakte over haar bevalling in Duitsland en de zorg voor haar baby. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon in deze zaak slechts in uitzonderlijke gevallen een rol kunnen spelen. De rechtbank vertrouwt erop dat de Duitse justitiële autoriteiten de belangen van de opgeëiste persoon in acht zullen nemen in overeenstemming met de fundamentele rechten die zijn vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.