In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring voor een zelfstandige woning. Eiseres, die in de opvang verblijft vanwege problemen met haar voormalige echtgenoot, had op 11 april 2016 een urgentieverklaring aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen op basis van de algemene weigeringsgrond dat eiseres niet in staat zou zijn om in haar bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien. Dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 4 oktober 2016, waartegen eiseres beroep instelde.
De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad niet in strijd heeft gehandeld met de Huisvestingswet 2014 door algemene weigeringsgronden op te stellen voor woningzoekenden uit opvangvoorzieningen. De rechtbank vond het niet onredelijk dat verweerder de hoofdelijke verantwoordelijkheid van eiseres voor een hypotheek als een problematische schuld beschouwde en dat hij de afwikkeling daarvan vereiste voordat een urgentieverklaring kon worden afgegeven. De rechtbank concludeerde dat het belang van een goede doorstroming van de opvang geen in rechte te beschermen belang van eiseres is. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.