ECLI:NL:RBAMS:2017:5341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
13/706393-17 (voorheen 13/063771-16)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over lokaalvredebreuk tijdens vreedzame demonstratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van lokaalvredebreuk. De verdachte, geboren in 1964 en woonachtig in Amsterdam, was betrokken bij een demonstratie op 24 maart 2016, waarbij zij samen met anderen in een besloten lokaal verbleef zonder toestemming van de rechthebbende. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 4 november 2016, 30 mei 2017 en 11 juli 2017. De officier van justitie, mr. F.W.M. van Stralen, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. W.H. Jebbink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, ondanks het verweer van de verdediging dat de grondslag van het geding was verlaten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte wist waartegen zij zich moest verweren. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de vervolging niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde, ondanks de schending van de vrijheid van meningsuiting van de verdachte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan lokaalvredebreuk, maar heeft geen straf of maatregel opgelegd, gezien de vreedzame aard van de demonstratie en de relatief geringe ernst van het feit. De rechtbank heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Dit vonnis benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de rechten van anderen in een democratische samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706393-17 (voorheen 13/063771-16)
Datum uitspraak: 25 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 4 november 2016, 30 mei 2017 en 11 juli 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.W.M. van Stralen ter terechtzitting van 4 november 2016, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. W.H. Jebbink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 24 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een
woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan het [adres slachtoffer] en in gebruik bij [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of haar mededader(s) wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft als preliminair verweer naar voren gebracht dat de officier van justitie de grondslag van het geding heeft verlaten omdat op de strafbeschikking waartegen verzet is gedaan “huisvredebreuk” stond vermeld terwijl de vervolging nu ook ziet op lokaalvredebreuk. De raadsman stelt daarbij dat het voor verdachte niet duidelijk was dat de zaak op iets anders zou kunnen zien dan huisvredebreuk.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onder huisvredebreuk zoals op de strafbeschikking stond vermeld, ook lokaalvredebreuk valt. De officier van justitie heeft verder erkend dat strafbeschikking niet geheel eenduidig is, maar stelt zich op het standpunt dat, nu op de strafbeschikking ook is verwezen naar artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dit moet worden gezien als kennelijke misslag, waaraan geen juridische consequenties kleven.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus, dat hij daarmee heeft willen bepleiten de dagvaarding nietig te verklaren. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het voor verdachte voldoende duidelijk is geweest voor welke gedraging zij een strafbeschikking en vervolgens een dagvaarding heeft gekregen. Deze gedraging - het zich niet aanstonds op vordering namens de rechthebbende een besloten lokaal verlaten waar zij wederrechtelijk vertoefde - valt onder artikel 138 lid 1 Sr, welk artikel bekend staat onder de naam “huisvredebreuk”. De titel “huisvredebreuk” betreft niet een juridische kwalificatie van een strafbaar feit en overigens bestaat ook “lokaalvredebreuk” niet als juridische kwalificatie. Met de vermelding van de wettelijke bepaling en de daarbij gangbare titel is dan ook voldoende duidelijk gemaakt op welke strafbare gedraging de strafbeschikking en de tenlastelegging zien. De dagvaarding is geldig en de rechtbank verwerpt het verweer.
3.2.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging bepleit. Daartoe heeft hij - kort gezegd - het volgende aangevoerd. Er is sprake van een inbreuk op haar vrijheid van meningsuiting en op het recht op vreedzame vergadering, zoals die worden beschermd in de artikelen 10 en 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en daarbij behorende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De demonstratie was vreedzaam en maakte geen of slechts een geringe inbreuk op de rechten van de [slachtoffer] en de daar werkzame personen. Een intentie tot ernstige verstoring van de openbare orde was niet aan de orde en evenmin is gebleken dat door de actie enige schade is ontstaan of dat die gepaard is gegaan met strafbare feiten of wanordelijkheden. Onder deze omstandigheden waren de daarop volgende aanhouding en/of detentie van vijf uren en de strafrechtelijke vervolging disproportioneel en niet nodig in een democratische samenleving en gaat daarvan een ontoelaatbaar
chilling effectuit, zoals bedoeld in de rechtspraak van het EHRM.
3.2.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het arrest van het EHRM van 13 januari 2009 in de zaak
Açik and others vs Turkey(no. 31451/03, gepubliceerd op hudoc/ehcr.coe.int) de ruimte laat om verdachte te vervolgen. Aan verdachte is in dit geval kenbaar gemaakt waar zij wel mocht demonstreren en een dergelijke situatie is in de jurisprudentie van het EHRM niet aan de orde geweest.
3.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een demonstratie/ludieke actie die valt onder de bescherming van artikelen 10 EVRM en dat deze is beëindigd door de politie door verdachte en haar medeverdachte aan te houden, naar het politiebureau over te brengen en hen vervolgens nagenoeg vijf uren in detentie te houden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door dit politieoptreden in haar belangen is geschaad en dat de genomen maatregelen een inmenging vormen in haar vrijheid van meningsuiting. Deze inmenging is in strijd met artikel 10 EVRM tenzij het bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat de ten aanzien van verdachte genomen maatregelen zijn gebaseerd op wettelijke voorschriften. De vraag is of deze onder de omstandigheden van het geval ook noodzakelijk kunnen worden geacht in een democratische samenleving.
De demonstratie/ludieke actie van verdachte en medeverdachte bestond eruit dat zij positie hadden ingenomen in de directe nabijheid van een kraampje van een bouwbedrijf, en dat zij door het dragen van het logo van dit bedrijf de indruk wekten voor dit bedrijf te werken en daarbij pamfletten uitdeelden waarop zij hun protestboodschap verkondigden. Door aldus te handelen belemmerden zij het bouwbedrijf om op de beurs zijn promotieactiviteiten te verwezenlijken en maakten zij het voor mogelijk belangstellende beursbezoekers moeilijk om van de informatie van het bouwbedrijf kennis te nemen. In dit licht bezien, acht de rechtbank de verwijdering van verdachte en medeverdachte uit het beursgebouw niet onevenredig en gerechtvaardigd ter bescherming van de rechten van anderen.
De rechtbank is evenwel met de raadsman van oordeel dat, gelet op het vreedzame en beperkte karakter van de demonstratie, volstaan had kunnen worden met minder draconische maatregelen dan aanhouding en detentie, zoals bijvoorbeeld het ontzeggen van de toegang tot het gebouw zolang de beurs gaande was. Met name de voortduring van de detentie na de politieverhoren was naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk in een democratische samenleving en brengt mee dat sprake was van een schending van artikel 11 EVRM.
Vervolgens is de vraag of dit gevolg heeft voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2013:7) staat voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
Van een zodanige aperte onevenredigheid is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken. De omstandigheid dat sprake is geweest van een schending van de vrijheid van vergadering en vereniging is daartoe in dit geval onvoldoende.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsverweren
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn preliminaire verweren eveneens vrijspraak bepleit.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig is, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom het ten laste gelegde feit niet zou kunnen worden bewezen. De rechtbank verwerpt dan ook dat verweer.
Daarnaast heeft de raadsman in aanvulling op zijn ontvankelijkheidsverweer aangevoerd dat, nu er sprake was van een demonstratie die onder de bescherming van artikelen 10 en 11 EVRM valt, het vertoeven van verdachte en medeverdachte in het RAI-gebouw niet wederrechtelijk kan worden geacht.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.2.3 heeft geoordeeld, is zij van oordeel dat de inperking van het recht van verdachte en medeverdachte om te demonstreren in het RAI-gebouw en haar het verdere verblijf in het gebouw te ontzeggen, niet onevenredig was en noodzakelijk te achten was in een democratische samenleving. Het verdere vertoeven van verdachte in het gebouw was naar het oordeel van de rechtbank dan ook wederrechtelijk. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 24 maart 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in een besloten lokaal, gelegen aan het [adres slachtoffer] en in gebruik bij [slachtoffer] , wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

Verdachte heeft zich tezamen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk door na daartoe meerdere malen te zijn gesommeerd het RAI-gebouw niet uit eigen beweging te hebben verlaten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gelet op de relatief geringe ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd. De demonstratie/ludieke actie was beperkt en vreedzaam van karakter. De rechtbank weegt in dit verband zwaar mee dat dedaarop volgende detentie, ook al bedroeg deze slechts vijf uren, niet noodzakelijk was in democratische samenleving, zodat daarmee een ongerechtvaardigde inbreuk is gemaakt op de vrijheid van meningsuiting.
Gelet op voornoemde omstandigheden zal, zoals door de officier is gevorderd en door de verdediging is bepleit, aan verdachte geen straf of maatregel worden opgelegd.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 24 maart 2016.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het wederrechtelijk in een besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2017.