1.2.De burgemeester heeft exploitant [de persoon 1] van [naam bedrijf] laten weten dat hij het voornemen heeft de sluiting voor onbepaalde tijd van [naam bedrijf] te bevelen. Eigenaar van het pand en verhuurder Ymere, huurder [de persoon 2] en exploitant [de persoon 1] hebben allen hun zienswijze gegeven op het voornemen van de burgemeester. Het sluitingsbevel is conform het voornemen.
2. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat softdrugs op lijst II van de Opiumwet vermeld staan en het bewerken, verwerken, verkopen, verstrekken, daartoe aanwezig hebben of vervaardigen strafbaar is gesteld. Handel, gebruik en aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs heeft een nadelig effect op de openbare orde. Het kan leiden tot onveiligheid voor de omwonenden vanwege overlast, ripdeals, inbraken en de aanzuigende werking op criminele activiteiten. Ook is bekend dat organisaties die zich bezighouden met de handel in drugs geweld niet schuwen. Het aanwezig hebben van munitie/wapens heeft ook een nadelig effect op de openbare orde. Munitie heeft als enig doel om gebruikt te worden in een vuurwapen. Het samengaan van de aanwezigheid van softdrugs en verboden wapens met alledaagse bedrijfsactiviteiten van een kapsalon, brengt een groot risico met zich mee dat onschuldige klanten worden geconfronteerd met criminele activiteiten. Het aanwezig hebben van softdrugs en wapens trekt criminelen aan en helpt de verkoop van niet gedoogde softdrugs aan gebruikers in de hand. Volgens de burgemeester levert het geopend blijven van [naam bedrijf] een ernstig gevaar voor de openbare orde op. De sluiting ziet op het onmiddellijk en duurzame herstel van de openbare orde en dit belang weegt zwaarder dan de belangen van de exploitant van [naam bedrijf] .
3. [naam bedrijf] is het niet eens met het sluitingsbevel en vraagt de voorzieningenrechter het te schorsen. [naam bedrijf] voert samengevat aan dat de zaak een kapperszaak is met meerdere ruimtes. Voor een deel zijn mensen in dienst, voor een deel werken er mensen als zelfstandige. Er komen veel klanten. Van exploitant [de persoon 1] kan niet verwacht worden dat hij voortdurend zicht heeft op al het rondlopende personeel en de klanten. Hij had er geen weet van dat onbekenden illegale activiteiten ontplooiden. Hij ontkent alle betrokkenheid en wil op geen enkele wijze gelegenheid geven. Het is onterecht dat het pand gesloten wordt vanwege activiteiten waar hij zelf geen weet van heeft. De burgemeester dient bij het sluiten de verwijtbaarheid wel mee te wegen. Ook stelt [naam bedrijf] dat de verkoop ontbonden zal moeten worden als de kapperszaak niet kan worden doorverkocht. Exploitant [de persoon 1] wordt door het ontbinden van de verkoop onevenredig geschaad, terwijl de belangen van de openbare orde juist zijn gediend met verkoop.
Ten slotte betoogt [naam bedrijf] dat de sluiting onevenredig uitpakt. Exploitant [de persoon 1] is verantwoordelijk voor vier man personeel en een zestal ZZP-ers zijn afhankelijk van de werkplek die nu gesloten wordt. Ook dient de huurt tijdens de sluiting doorbetaald te worden. Ook verhuurder Ymere kan het pand niet doorverhuren. Zij lijden allemaal schade door de sluiting. Een sluiting van onbepaalde tijd is een veel te zware maatregel. Voor zover de burgemeester toch tot sluiting voor een periode beslist zou daar een maand van afgetrokken moeten worden, vanwege de tijd tussen het constateren van de wapens/drugs en het daadwerkelijk sluiten.
Beoordeling voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen. In dit geval maakt zij een afweging tussen aan de ene kant het belang van [naam bedrijf] dat het sluitingsbevel gedurende de bezwaarfase wordt geschorst en aan de andere kant de belangen van de burgemeester bij de onmiddellijke uitvoering van het sluitingsbevel. Als algemeen uitgangpunt geldt dat er geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het sluitingsbevel rechtmatig acht.
5. De sluiting is gedaan onder verwijzing naar artikel 2.10, eerste lid en onder d, van de APV. Hierin staat dat de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wwmaanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend. De burgemeester heeft [naam bedrijf] ook gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hierin staat dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Vaststaat dat in [naam bedrijf] een drietal verboden wapens en een handelshoeveelheid hennep is aangetroffen, waarmee de ernstige verstoring van de openbare orde een gegeven is. Daarom was verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om op grond van artikel 2.10, eerste lid en onder d, van de APV en artikel 13b van de Opiumwet onmiddellijke bestuursdwang toe te passen in de vorm van sluiting. Anders dan [naam bedrijf] betoogt, is bij een sluitingsbevel niet relevant of de exploitant een persoonlijk verwijt van de illegale activiteiten te maken valt. Dat is ook vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.Dat de verwijtbaarheid bij een verzoek tot heropening mogelijk wel een rol kan spelen, is bij het bezwaar en beroep tegen het sluitingsbevel dus niet van belang.
7. Het is beleid van de burgemeester om in gevallen als deze zonder meer over te gaan tot sluiting voor onbepaalde tijd.Het doel van het beleid is een onmiddellijk einde maken aan de handel in drugs en de aanwezigheid van wapens, de loop van en naar de inrichting beëindigen en gedurende de periode van sluiting bekijken in hoeverre de exploitant maatregelen kan treffen om een en ander in de toekomst te voorkomen. Het moet daarbij voor de voor de buitenwereld duidelijk zijn dat ‘hier niets meer te halen valt’. De voorzieningenrechter verwerpt gezien de aard van het sluitingsbevel het betoog van [naam bedrijf] dat het sluitingsbevel een punitieve sanctie is en geen herstelsanctie. Verder kunnen belanghebbenden na een betrekkelijk korte tijd (in de regel drie maanden) vragen om heropening. Daarbij kan de burgemeester maatwerk leveren om afspraken te maken om schendingen van de openbare orde in de toekomst te voorkomen. Gelet hierop is de sluiting voor onbepaalde tijd dan ook niet onredelijk of onevenredig te noemen. De belangen die [naam bedrijf] en zijn exploitant stellen wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het grote belang van de burgemeester bij het onmiddellijk duurzaam herstellen van de openbare orde.