ECLI:NL:RBAMS:2017:5941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
13/654077-16 (A);13/665295-16 (B); 13/078743-15 (TUL) en 13/104517-15 (TUL) (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor aanranding van meerdere vrouwen in Amsterdam

Op 15 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van het aanranding van drie vrouwen tussen mei en augustus 2016. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het dwingen van de slachtoffers tot het dulden van ontuchtige handelingen door hen op de billen te slaan terwijl hij achter hen aanfietste. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, zorgvuldig gewogen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere strafblad, waaruit bleek dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 1 augustus 2017, waar de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging afgewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf in verhouding stond tot de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654077-16 (A);13/665295-16 (B); 13/078743-15 (TUL)
en 13/104517-15 (TUL)
(promis)
Datum uitspraak: 15 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2017.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.R.A.R. Sitaldin, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 1]
heeft gedwongen tot het dulden van (een) ontuchtige handeling(en), bestaande
uit het aanraken van de bil(len) en/of de borsten van die [naam 1]
, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
naast/achter die [naam 1] gaan fietsen en het vervolgens plotseling
en onverhoeds (meermalen) op de billen slaan en/of het aanraken van
de borsten van die [naam 1] ;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 2] heeft gedwongen
tot het dulden van (een) ontuchtige handeling(en), bestaande uit het aanraken
van de bil(len) van die [naam 2] , en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit het naast/achter die [naam 2] gaan fietsen en het
vervolgens plotseling en onverhoeds (meermalen) op de billen slaan van die
[naam 2] ;
Zaak B
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 3] heeft
gedwongen tot het dulden van (een) ontuchtige handeling(en), bestaande uit
het aanraken van de bil(len) van die [naam 3] , en bestaande dat geweld
of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het naast/achter die [naam 3] gaan
fietsen en het vervolgens plotseling en onverhoeds op de billen slaan van die
[naam 3] ;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het/de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
In zaak A feit 1 herkent aangeefster [naam 1] tijdens een spiegelconfrontatie verdachte die dezelfde kleding draagt als bij zijn aanhouding. Verdachte wordt 5 minuten na de aanranding aangehouden in de buurt waar de aanranding heeft plaatsgevonden. Op de filmbeelden van de Ysbreker wordt verdachte herkend door de politie en wordt waargenomen dat hij achter een vrouw fietst die voldoet aan het signalement van [naam 1] .
In zaak A feit 2 herkent aangeefster zichzelf op de filmbeelden en is verdachte zowel door verbalisant als aangeefster herkend op de camerabeelden die op de fietsroute liggen waar aangeefster langs is gefietst. Voor de bewezenverklaring van dit feit kan ook gebruik gemaakt worden van schakelbewijs. In de zaak van aangeefster [naam 1] is sprake van dezelfde omgeving, hetzelfde signalement en dezelfde modus operandi.
In zaak B met aangeefster [naam 3] waren er vlak voor deze aanranding meldingen binnengekomen van aanrandingen door een persoon waarvan het signalement gelijk was aan dat van verdachte. Vervolgens is verdachte in de nacht van 28 augustus 2016 geobserveerd door de politie en hebben zij waargenomen dat verdachte de bil van [naam 3] heeft aangeraakt waarna verdachte op heterdaad door de politie is aangehouden.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen voor alle drie de ten laste gelegde feiten.
In zaak A feit 1 voert de verdediging aan dat de herkenning van aangeefster van verdachte tijdens de spiegelconfrontatie als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en niet als bewijs kan worden gebruikt aangezien in het algemeen aan een meervoudige spiegelconfrontatie de voorkeur moet worden gegeven en aangeefster verdachte alleen herkent aan de rode strepen op zijn trainingsjack. Voor het overige bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen voor dit feit om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
In zaak A feit 2 voert de verdediging aan dat aangeefster verdachte niet herkent tijdens de spiegelconfrontatie. Bovendien is de verklaring van aangeefster dat zij verdachte herkent op de beelden van café de Ysbreeker duidelijk gestuurd door de verbalisanten en op grond hiervan onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Voor het overige bevinden zich onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier om tot een bewezenverklaring voor dit feit te kunnen komen.
In zaak B wordt tijdens de observatie van verdachte waargenomen dat verdachte een capuchon en een band voor zijn gezicht draagt. Bij de aanhouding van verdachte draagt hij geen capuchon en is de band die hij voor zijn gezicht zou dragen onvindbaar terwijl in het proces-verbaal van observatie gerelateerd staat dat verdachte constant is geobserveerd.
Gelet hierop is niet met zekerheid vast te stellen dat dezelfde persoon is aangehouden als de persoon waarvan de politie heeft waargenomen dat hij aangeefster [naam 3] heeft aangerand.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat in deze zaak sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering omdat verbalisanten een foto van verdachte via Facebook hebben gedeeld hetgeen een inbreuk vormt op de privacy van verdachte. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op op grond waarvan strafvermindering dient plaats te vinden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Bespreking verweer inzake 359a Wetboek van Strafvordering gevoerd voor alle feiten
In deze zaak hebben verbalisanten een foto van een identiteitskaart van verdachte via Facebook verzonden waarmee in de ogen van de verdediging het recht op privacy van verdachte ernstig is geschonden op grond waarvan strafvermindering dient plaats te vinden.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat niet is gesteld of gebleken dat de door de verbalisanten gedeelde foto van verdachte in de openbaarheid is terecht gekomen waardoor van een schending op het recht op privacy geen sprake is en een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van strafvordering niet aan de orde is. De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij het een ongewenste gang van zaken acht dat een foto door verbalisanten via privé e-mail wordt verzonden.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat geen wet of rechtsregel zich tegen het gebruik van de resultaten van een enkelvoudige spiegelconfrontatie verzet en dat per onderzoek door het openbaar ministerie dient te worden afgewogen welke middel wordt ingezet, waarbij in het algemeen een meervoudige spiegelconfrontatie de voorkeur geniet boven een enkelvoudige confrontatie. De uitkomst van een enkelvoudige fotoconfrontatie kan in beginsel voor het bewijs worden gebruikt, zij het dat daarbij bijzondere behoedzaamheid moet worden betracht.
In casu zijn twee omstandigheden van belang die naar het oordeel van de rechtbank het toepassen en het gebruik van een enkelvoudige spiegelconfrontatie kunnen rechtvaardigen. Allereerst betreft het hier een verdachte die vlak na de aanranding van aangeefster en in de omgeving hiervan is aangehouden. Het gaat dus niet om een verdachte van wie in het geheel onbekend is of hij/zij op enigerlei wijze bij het incident is betrokken, en waarbij een meervoudige confrontatie meer voor de hand zou liggen.
Daarnaast staat in het proces-verbaal van enkelvoudige spiegelconfrontatie vermeld dat hiertoe is overgegaan omdat voor het opsporingsonderzoek een opsporingsindicatie noodzakelijk was en voortvarendheid van het onderzoek een factor is welke in zaken zoals deze de keuze voor een enkelvoudige spiegelconfrontatie kan rechtvaardigen.
De rechtbank houdt echter rekening met de mogelijke bezwaren die kleven aan enkelvoudige spiegelconfrontaties. De rechtbank heeft daarom, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen niet uitsluitend geput uit de enkelvoudige spiegelconfrontatie. De rechtbank zal voor het bewijs tevens gebruiken dat verdachte voldoet aan het door aangeefster gegeven signalement en dat op de camerabeelden van café de Ysbreeker de politie verdachte herkent en bovendien is waargenomen dat verdachte op één van de beelden tegelijk in beeld is als een vrouw die voldoet aan het signalement van aangeefster. Verdachte is ten slotte ongeveer
5 minuten na de aanranding en in de directe omgeving daarvan aangehouden.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit.
ten aanzien van het onder 2 ten last gelegde feit:
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af.
Aangeefster [naam 2] doet aangifte van aanranding op 12 mei 2016 rond 02:35 uur. Zij fietste langs het Amstelhotel onder een tunneltje, de Weesperzijde op. Het fietspad van de Weesperzijde heeft zij gevolgd tot voorbij het Amstelstation. Daarna kwam zij op een plek waar hoge kantoorgebouwen staan. Terwijl zij fietste merkte zij plotseling dat er een man achter haar aan fietste. Op het moment dat hij vlakbij was en zij omkeek zag en voelde zij dat hij met zijn rechterhand minstens twee keer tegen haar billen tikte. Vervolgens zijn door de politie rondom voormeld tijdstip camerabeelden opgevraagd van de route die aangeefster zegt te hebben gefietst. De camerabeelden van café de Ysbreeker, café Hesp en de geldautomaat van de Rabobank worden hierna besproken. Uit openbare bronnen valt af te leiden dat tussen café de Ysbreeker en café Hesp 950 meter is gelegen en dat de geldautomaat van de Rabobank aan het Amstelplein 8 vervolgens 700 meter verder is gelegen dan café Hesp.
Op de camerabeelden van café de Ysbreeker van 02:32 uur
(werkelijke tijd)nemen verbalisanten een vrouw op een groene fiets waar die zij als aangeefster [naam 2] herkennen. Aangeefster herkent zichzelf ook van deze beelden.
Op de camerabeelden van café Hesp aan de Weesperzijde om 02:39 uur wordt door de verbalisanten een persoon op een fiets waargenomen die qua signalement gelijkend is aan die van de aangehouden verdachte. Verdachte heeft een zwart jasje aan en een lichte capuchon op en heeft lichte schoenen aan.
Om 02:39 uur word door de verbalisanten een vrouw gezien die fietst ter hoogte van de pinautomaat van de Rabobank aan het Amstelplein 8 te Amsterdam. Haar kapsel heeft een knot en de omschreven kleding komt overeen met de kleding van aangeefster [naam 2] en overeenkomstig haar verklaring bij de politie is waargenomen dat zij een plastic tasje op haar bagagedrager heeft.
Om 02:45 uur
(werkelijke tijd)zien verbalisanten op de camerabeelden van de Ysbreeker een persoon rijden die zij herkennen als verdachte [verdachte] . Ook aangeefster [naam 2] ziet op deze beelden grote gelijkenissen met verdachte qua postuur, haardracht, de rode strepen op het jack van de persoon en de slome manier van fietsen.
De rechtbank leidt uit vorenstaande camerabeelden af dat verdachte en aangeefster rondom dezelfde tijdstippen langs dezelfde locaties hebben gefietst en niet uit te sluiten valt dat zij vlak achter elkaar hebben gefietst.
De rechtbank leidt tevens uit de bewijsmiddelen af dat de modus operandi in deze zaak geheel overeen stemt met de verklaringen van de aangeefsters [naam 1] (zaak A, feit 1) en [naam 3] (zaak B). In alle zaken is sprake van een man op een fiets die midden in de nacht achter aangeefster aanfietst en plotseling en onverhoeds klappen op de billen van aangeefster geeft.
Daar komt bij dat voor wat betreft deze zaak het signalement van de dader en de omgeving waar het delict zich hebben afgespeeld overeenkomt met de verklaring van aangeefster [naam 1] . Beide aangeefsters hebben het over een donker vest/trainingsjack met rode strepen op de mouwen en donker haar. Aangeefster [naam 1] heeft het over een dader met capuchon, terwijl aangeefster [naam 2] de grijze capuchon in haar signalement van de dader niet noemt maar verdachte wel herkent van de camerabeelden van de Ysbreeker waarop hij een grijze capuchon draagt.
Verdachte is bovendien in die kleren kort na de aanranding van [naam 1] aangehouden en beide feiten hebben zich kort na elkaar afgespeeld en in dezelfde omgeving in een tijdspanne van niet meer dan tweeënhalf uur.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gelet op de hiervoor beschreven camerabeelden en dezelfde modus operandi in alle drie de zaken en de hiervoor genoemde overeenkomsten met de zaak van aangeefster [naam 1] dat verdachte ook dit feit heeft begaan.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank is op grond van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte diegene is geweest die aangeefster [naam 3] heeft aangerand door haar op de bil te slaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
op 12 mei 2016 te Amsterdam, door feitelijkheden [naam 1]
heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van de billen en bestaande die feitelijkheden uit het naast/achter die [naam 1] gaan fietsen en het vervolgens plotseling en onverhoeds meermalen op de bil slaan van die [naam 1] ;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
op 12 mei 2016 te Amsterdam door feitelijkheden [naam 2] heeft gedwongen
tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van de billen van die [naam 2] en bestaande die feitelijkheden uit het naast/achter die [naam 2] gaan fietsen en het
vervolgens plotseling en onverhoeds meermalen op de billen slaan van die
[naam 2] ;
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
op 28 augustus 2016 te Amsterdam door een feitelijkheid [naam 3] heeft
gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het aanraken van de bil van die [naam 3] , en bestaande die feitelijkheid uit het naast/achter die [naam 3] gaan fietsen en het vervolgens plotseling en onverhoeds op de bil slaan van die
[naam 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen en tot een voorwaardelijke gevangenis voor de duur van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport zijn geadviseerd met daarbij als aanvullende bijzondere voorwaarde een locatiegebod tussen 00:00 uur en 07:00 uur. De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
8.2.
Standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman voert tevens aan dat in het geval van strafoplegging door de rechtbank de door de officier van justitie voorgestelde bijzondere voorwaarde van het locatiegebod van 00:00 uur en 08:00 uur niet aan verdachte zal worden opgelegd aangezien hij een dergelijk gebod al gedurende een jaar heeft ondergaan in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris en het een te grote inbreuk vormt op zijn dagelijks leven. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat door het geven van een tik tegen de bil van aangeefster zonder dat sprake is van recidive op het gebied van zedendelicten niet te verwachten valt dat hij in de toekomst in de fout zal gaan en gelet hierop het niet mogelijk is de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan aanranding van vrouwen. Verdachte is hierbij op dezelfde wijze te werk gegaan door midden in de nacht in Amsterdam achter deze vrouwen aan te gaan fietsen en door vervolgens plotseling op de billen van de vrouwen te slaan. Verdachte heeft door op deze wijze te handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen angst en schrik aangejaagd.
Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Uit de aangiften van de slachtoffers blijkt dat zij erg geschrokken waren van het voorval en zij vreesden dat verdachte het niet zou laten bij het betasten van de billen. Voorts veroorzaakt het handelen van verdachte in zijn algemeenheid gevoelens van onveiligheid bij vrouwen die 's-nacht door Amsterdam fietsen.
Ten gunste van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdacht blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juli 2017 niet eerder wegens een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 13 oktober 2016 waarin het recidive risico als hoog wordt ingeschat. Vanwege de zorgelijke ontwikkeling, de vele aangiften, zijn manier van denken over vrouwen en seksualiteit, acht de reclassering interventie op zijn plaats en adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden van de meldplicht en een behandeling in De Waag overnemen en aan verdachte opleggen. Echter het locatie gebod acht de rechtbank niet op zijn plaats aangezien deze een te grote inbreuk vormt op het leven van verdachte in verhouding tot de door verdachte gepleegde delicten en het feit dat hij al geruime tijd een locatiegebod heeft ondergaan.
Gelet op al het vooropgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur op zijn plaats met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met daarbij na te melden bijzondere voorwaarden
De rechtbank ziet echter geen reden om de door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht te bevelen nu zij van oordeel is dat het recidive gevaar al voldoende wordt ingeperkt door de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 19 mei 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/104517-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis
d.d. 13 augustus 2015 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 25 uur niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 19 mei 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/078743-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis
d.d. 8 februari 2016 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en bij niet betaling te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd met 1 jaar te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde feiten
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagenmet bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Veroordeelt verdachte tevens tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. Veroordeelde zal zich binnen 3 werkdagen na de uitspraak melden bij Reclassering Nederland, gevestigd op de Wibautstraat 12 te Amsterdam, en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden zolang en zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. Veroordeelde wordt gedurende de proeftijd verplicht om mee te werken aan een behandeling bij de instelling voor ambulante forensische psychiatrie De Waag of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zolang deze instelling en/of de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13 augustus 2015 met parketnummer 13/104517-15, namelijk tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
25 (vijfentwintig uren)met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
12 (twaalf) dagen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank verlengt de bij vonnis van 8 februari 2016 in de zaak met parketnummer 13/078743-15 bepaalde proeftijd met één (1) jaar.
Voorlopige hechtenis
Heft op het in zaak B geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2017.