ECLI:NL:RBAMS:2017:6102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
13/669205-15 (A) 13/706111-17 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met brandbare stof en poging tot onttrekking van minderjarige aan wettig gezag

Op 24 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 2 oktober 2015 bij station Lelylaan in Amsterdam een meisje achterna rende met een jerrycan gevuld met benzine. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging en poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 10 augustus 2017 werd het onderzoek gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. R.A. Kloos, de vordering indiende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het meisje had bedreigd door met de jerrycan en een aansteker achter haar aan te rennen en haar vast te pakken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord. De bedreiging werd echter wel bewezen, aangezien het meisje vreesde voor haar leven. Daarnaast was er een tweede zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag, maar ook hiervoor werd de verdachte vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen jerrycan onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/669205-15 (A) 13/706111-17 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] Amsterdam.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 10 augustus 2017, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.T. Wezel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 november 2016 – ten laste gelegd dat:
zaak A:
1.
primair.
hij op of omstreeks 02 oktober 2075 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje van het leven te beroven, met dat opzet
- met een jerrycan bevattende benzine en/of winter screenwash/antivries, althans een brandbare en/of vluchtige stof, en/of met een aansteker zich naar voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje heeft begeven en/of
- waarna hij, verdachte aan het lichaam van voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/ meisje heeft getrokken en/of tegen het lichaam van voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje heeft geduwd en/of (zodoende) getracht voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje naar de grond te trekken en/of te duwen
en/of
- met zijn hand(en) de keel/hals van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden,
en verdachte aldus heeft getracht het lichaam en/of de kleding van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje te overgieten met benzine en/of winter screenwash/antivries, althans een brandbare en/of vluchtige stof, en/of vervolgens een aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met het lichaam en/of de kleding van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje;
subsidiar:
hij op of omstreeks 02 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een jerrycan bevattende benzine en/of winter screenwash/antivries, althans een brandbare en/of vluchtige stof, en/of met een aansteker zich naar voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje heeft begeven
en/of
- waarna hij, verdachte aan het lichaam van voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje heeft getrokken en/of tegen het lichaam van voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje heeft geduwd en/of (zodoende) getracht voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje naar de grond te trekken en/of te duwen
en/of
- met zijn hand(en) de keel/hals van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden,
en verdachte aldus heeft getracht het lichaam en/of de kleding van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje te overgieten met benzine en/of winter screenwash/antivries, althans een brandbare en/of vluchtige stof, en/of vervolgens een aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met het lichaam en/of de kleding van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje;
2.
hij op of omstreeks 02 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- met een jerrycan bevattende benzine en/of winter screenwash/antivries, althans een brandbare en/of vluchtige stof, en/of met een aansteker zich naar voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje begeven
en/of
- éénmaal of meermalen aan het lichaam van voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje getrokken en/of éénmaal of meermalen tegen het lichaam van voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje geduwd en/of (zodoende) getracht voornoemd(e) nog onbekend gebleven vrouw/meisje naar de grond te trekken en/of te duwen
en/of
- met zijn hand(en) de keel/hals van voornoemd(e) (nog) onbekend gebleven vrouw/meisje vastgepakt en/of vastgepakt gehouden;
3.
hij op of omstreeks 75 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige] (geboren [geboortedatum] ), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene(n)/de instelling die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende (n), te weten (behandelcentrum [behandelcentrum] ) [behandelcentrum] en/of de ouders van voornoemde [minderjarige] ,
immers heeft verdachte opzettelijk zonder toestemming en/of zonder medeweten van (behandelcentrum [behandelcentrum] ) [behandelcentrum] en/of de ouders van voornoemde [minderjarige] ,
- voornoemde [minderjarige] in zijn woning en/of winkel ( [adres] ) ondergebracht en/of aan voornoemde [minderjarige] zijn winkel en/of woning ( [adres] ) ter beschikking gesteld
en/of
- voornoemde [minderjarige] verscholen onder een grote hoeveelheid kledingstukken en/of aan voornoemde [minderjarige] een grote hoeveelheid kledingstukken ter beschikking gesteld waarna en/of waardoor voornoemde [minderjarige] zich onder voornoemde kledingstukken heeft verscholen;
zaak B:
primair:
hij op of omstreeks 19 april 2015 te Amsterdam in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven (een) bankbiljet(ten) van 20 euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving, bekend was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 20 euro heeft uitgegeven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde:
Verdachte had een jerrycan met benzine in zijn belwinkel staan om mensen die willen stelen af te schrikken. Op 2 oktober 2015 heeft hij deze jerrycan opgepakt en is met deze jerrycan in zijn hand achter een meisje aangerend dat een telefoon van hem zou hebben gestolen. Ongeveer 200 meter verder, bij tramhalte Lelylaan heeft hij het meisje vastgegrepen. Verdachte heeft de volgende dag tegenover de politie verklaard dat hij de bedoeling had om het meisje te overgieten met benzine en haar in brand te steken.
Door het overgieten van een persoon met benzine en het aansteken van deze benzine is er een aanmerkelijke kans dat de betreffende persoon daardoor komt te overlijden. Verdachte moet zich daar bewust van zijn geweest en had bij zijn handelen aldus voorwaardelijk opzet op de dood van het meisje. Het meisje heeft zich verweerd en andere meisjes zijn tussenbeide gekomen, waardoor het tot een poging is gebleven.
Er is geen bewijs dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot moord.
Het handelen van verdachte levert tevens een bedreiging op van hetzelfde meisje, waarbij sprake is van eendaadse samenloop met poging tot doodslag. Uit de door de verdediging overgelegde WhatsApp gesprekken blijkt dat het meisje heel erg van het gebeuren is geschrokken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
[minderjarige] is in de kelder van de belwinkel van verdachte aangetroffen maar het is aannemelijk dat zij op eigen initiatief en uit vrije wil daar naartoe is gegaan. Het lijkt er niet op dat [minderjarige] onder grote invloed van verdachte stond, terwijl verdachte ook niet de intentie had om haar voor [behandelcentrum] te verbergen. Er is daarom onvoldoende bewijs dat verdachte [minderjarige] aan het wettelijk gezag heeft onttrokken, zodat vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde:
Verdachte heeft op 19 april 2015 in Paradiso met een vals biljet van 20 euro betaald. Verdachte was al eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, zodat kan worden aangenomen dat hij op het moment dat hij met het biljet betaalde ervan op de hoogte was dat het biljet vals was. Het subsidiair ten laste gelegde, kan daarom bewezen worden verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde:
Verdachte heeft daags na zijn aanhouding tegenover de politie verklaard dat hij met een jerrycan en een aansteker achter een meisje dat een telefoon van hem had gestolen is aangerend en haar heeft vastgepakt. Hij wilde haar verbranden. Twee dagen later heeft hij bij de rechter-commissaris echter verklaard dat hij het meisje uiteindelijk heeft losgelaten omdat hij haar niet daadwerkelijk in brand wilde steken maar alleen wilde laten schrikken. Enkele maanden later heeft hij tegenover de reclassering gezegd dat hij het meisje alleen heeft aangesproken. De jerrycan met benzine had hij nog in zijn hand omdat hij net een mierennest voor zijn belwinkel had verwijderd. Ter terechtzitting van 10 augustus 2017 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Verdachte is zeer expressief in zijn boosheid en is tijdens zijn verhoor uitgedaagd door de verhorende rechercheurs, waardoor hij in eerste instantie in strijd met de waarheid in een opwelling heeft verklaard.
Van een begin van uitvoering van doodslag of zware mishandeling is geen sprake geweest. Zo heeft verdachte de dop van de jerrycan er niet afgehaald, heeft hij geen aansteker tevoorschijn gehaald en heeft hij de keel van de vrouw niet vastgepakt.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn de gedragingen van verdachte ook niet onmiddellijk gericht op poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Verdachte wilde het meisje alleen laten schrikken. Zij heeft echter geen aangifte gedaan en het is niet duidelijk of zij zich ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. Verdachte zal daarom van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [minderjarige] alleen wilde helpen en dat hij zich niet heeft opgedrongen of haar heeft gedwongen om bij hem te verblijven. Zij verbleef ook niet bij hem maar kwam daar slechts voor korte tijd. Ter terechtzitting van 10 augustus 2017 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen [minderjarige] en degene die het gezag of opzicht over haar uitoefende, terwijl dit een vereiste is voor een bewezenverklaring. Uit het dossier kan bovendien niet worden afgeleid wie op de ten laste gelegde datum het wettig gezag of desbevoegd opzicht over [minderjarige] uitoefende. In een proces-verbaal wordt weliswaar gesteld dat [minderjarige] op grond van een rechtelijke machtiging in [behandelcentrum] verbleef, echter kan uit de door staatsecretaris beantwoorde Kamervragen met betrekking tot de onderhavige casus worden afgeleid dat kennelijk geen sprake was van een gedwongen opname. Verdachte zal daarom moeten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in Paradiso aan de bar met een 50 euro biljet heeft betaald en vervolgens twee biljetten van 20 euro met wat kleingeld terug kreeg als wisselgeld. Toen hij vervolgens met één van deze biljetten een drankje kocht, bleek het biljet vals te zijn. Ter terechtzitting van 10 augustus 2017 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat er geen bewijs is dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van het 20 euro biljet, dan wel op het moment van het uitgeven daarvan, wist of had moeten vermoeden dat het biljet vals was. Ook voor dit feit zal vrijspraak moeten volgen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde:
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is met een jerrycan gevuld met benzine in zijn hand en een aansteker in zijn zak achter een meisje aangerend. Dat meisje zou een mobiele telefoon van hem hebben gestolen.
Bij station Lelylaan heeft verdachte het meisje vastgepakt. De jerrycan is daarbij op de grond gevallen. Vriendinnen van het meisje zijn tussenbeide gekomen waarna het meisje kon wegrennen. Nadat verdachte de jerrycan weer had opgepakt, is hij nog korte tijd achter het meisje aangerend.
Gelet op de tenlastelegging en het requisitoir van de officier van justitie begrijpt de rechtbank dat verdachte gepoogd zou hebben het meisje te doden dan wel zwaar te mishandelen door dat meisje in brand te steken. Nog daargelaten wat de precieze intentie van verdachte is geweest toen hij met de jerrycan benzine achter het meisje aanrende, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de uiterlijke verschijningsvorm geen sprake is van begin van uitvoering ter zake het in brand steken van het meisje. Het enkele achterna lopen van het meisje vergezeld van een gesloten jerrycan benzine is daartoe onvoldoende. Dit zou wellicht anders zijn wanneer verdachte de dop van de jerrycan had verwijderd, het meisje had besprenkeld met benzine en de aansteker tevoorschijn had gehaald. Verdachte zal daarom van het in zaak 1 onder primair en subsidiair worden vrijgesproken.
Door achter het meisje aan te lopen met de jerrycan in zijn hand en door het meisje vast te pakken, heeft verdachte het meisje bedreigd. Zij moet op dat moment bang zijn geweest dat verdachte haar iets verschrikkelijks zou aandoen door haar te overgieten met de inhoud van de jerrycan. Het is buiten twijfel dat het meisje hierdoor angst is aangejaagd en dat zij voor haar leven heeft gevreesd. Dat zij desondanks geen aangifte van bedreiging heeft gedaan doet hieraan niet af. De bedreiging is immers van dien aard geweest en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij het meisje in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zou sterven dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Daar komt bij dat het meisje in het bericht aan verdachte heeft verklaard dat zij zodanig bang was dat zij niet meer naar buiten durfde. De rechtbank acht aldus feit 2 bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat verdachte geen bemoeienis heeft gehad bij het besluit van [minderjarige] om bij [behandelcentrum] weg te gaan. Op dat moment was verdachte immers nog niet in beeld. Uit de verklaring van [minderjarige] blijkt dat zij en andere meisjes regelmatig naar de belwinkel gingen omdat je daar goed kon ‘chillen’. Ze is daar een keer of tien geweest, maar is nooit blijven slapen. Ze ging daar op eigen initiatief naar toe en alles wat ze daar deed was vrijwillig. Van onderdak verschaffen of logeren was geen sprake. Verdachte heeft zich over haar ontfermd. Hij had gesprekken met haar over [behandelcentrum] en hij wist dat zij daar ‘gesloten’ zat. Hoewel verdachte kennelijk de indruk had dat [behandelcentrum] een slechte plek voor [minderjarige] was, heeft hij haar niettemin aangemoedigd om weer contact met deze instelling op te nemen en heeft hij aan haar voorgehouden of het niet beter was als zij terug zou gaan.
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte [minderjarige] opzettelijk aan het wettig over haar gestelde gezag heeft onttrokken.
Ten aanzien van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde:
Met de raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van het 20 euro biljet, dan wel op het moment van uitgeven daarvan, wist dat dit biljet vals was. Deze wetenschap kan niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte in het verleden eerder een strafbeschikking ter zake van een soortgelijk feit heeft gekregen. Ook anderszins bevat het dossier geen informatie waaruit deze wetenschap blijkt. Verdachte zal daarom van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 2 oktober 2015 te Amsterdam een meisje heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- met een jerrycan bevattende benzine en met een aansteker zich naar voornoemd meisje begeven, en
- aan het lichaam van voornoemd meisje getrokken en meermalen tegen het lichaam van voornoemd meisje geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 369 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De inbeslaggenomen jerrycan dient te worden verbeurd verklaard.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging dient ten gunste van verdachte ermee rekening gehouden te worden dat verdachte als gevolg van de onderhavige strafzaak zijn bedrijf en woning is kwijtgeraakt. Bovendien heeft hij al een half jaar in voorarrest doorgebracht en is de strafzaak inmiddels bijna twee jaar oud.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een minderjarig meisje op een zeer nare manier bedreigd door achter haar aan te rennen met een jerrycan gevuld met benzine en door haar vervolgens vast te pakken en te duwen. Zij moet op dat moment hebben gevreesd dat verdachte haar met inhoud van de jerrycan zou overgieten. Verdachte is tot zijn daad gekomen omdat het meisje een mobiele telefoon van hem had gestolen.
Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstige bedreiging, die niet alleen schokkend is geweest voor het slachtoffer en de omstanders, maar ook via de media tot beroering in de samenleving heeft geleid. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij op een dergelijke manier heeft gehandeld.
De wijze waarop verdachte de bedreiging heeft uitgevoerd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier naar voren komen, doen vermoeden dat verdachte mogelijk onder invloed van een psychische problematiek het delict heeft gepleegd. Verdachte heeft echter bij herhaling zijn medewerking aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek geweigerd en de rapporteurs hebben hun opdracht moeten retourneren. Bij de strafoplegging kan derhalve met de psyche van verdachte geen rekening worden gehouden.
Hoewel verdachte in staat is geweest tot het plegen van onderhavig delict, wordt hij in het dossier door diverse personen omschreven als een man met een goed hart en als rustig, behulpzaam en vriendelijk. Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juli 2017 blijkt dat hij weliswaar eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, maar nooit voor geweldsdelicten. Daarnaast zijn de maatschappelijke gevolgen van de verdenking voor verdachte groot geweest. Het bewezen verklaarde baart tenslotte zorgen voor de toekomst, maar de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte er inmiddels van is doordrongen dat hij anders had moeten handelen.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en gelet op het voorgaande, komt zij tot een lagere straf dan gevorderd.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
-
jerrycan(itemnummer 5056814)
Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en subsidiair en 3 en het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
-
jerrycan(5056814)
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2017.