ECLI:NL:RBAMS:2017:6108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5330
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot gedeeltelijke openbaarmaking van bestuursstukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2017 uitspraak gedaan in een beroep van Het Financieele Dagblad B.V. tegen het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) inzake de openbaarmaking van bestuursstukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had in 2015 verzocht om de notulen van bestuursvergaderingen van de KBvG openbaar te maken. Het bestuur heeft dit verzoek deels afgewezen en deels doorgezonden naar de ledenraad. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 7 juni 2017, waarin werd geoordeeld dat het bestuur niet deugdelijk had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar mochten worden gemaakt, heeft het bestuur een aanvullend besluit genomen waarin enkele passages alsnog openbaar zijn gemaakt.

De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat het geconstateerde gebrek in de motivering van het bestuur niet is hersteld. De rechtbank heeft bepaald dat het bestuur binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen voor de eerste zin van een specifieke passage die nog steeds niet openbaar is gemaakt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden en aanvullende besluit vernietigd voor het niet openbaar maken van deze passage, en het bestuur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de zorgvuldigheid die bestuursorganen moeten betrachten bij het omgaan met verzoeken om openbaarmaking van documenten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5330

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 augustus 2017 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Financieele Dagblad B.V., te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. T. Ponte),
en
het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), verweerder
(gemachtigde: mr. C.N. van der Sluis).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres’ verzoeken om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels afgewezen en deels doorgezonden naar de ledenraad van de KBvG.
Bij besluit van 7 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover daarbij de verzoeken tot openbaarmaking zijn afgewezen. Verweerder heeft de gevraagde notulen van de bestuursvergadering gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Ook is aan de kant van eiseres [de persoon] , redacteur, verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. W.R.N. van de Donk, bestuursvoorzitter van de KBvG, en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaak tussen eiseres en de ledenraad van de KBvG, geregistreerd onder het zaaknummer AMS 16/4756. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken ter zitting gesloten. Na de zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.
Op 7 juni 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak [1] gedaan. Deze tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
In een aanvullend besluit van 15 juni 2017 (het aanvullende besluit) heeft verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak de gevraagde notulen voor een nader deel openbaar gemaakt en voor een ander deel een aanvullende motivering gegeven. Eiseres is in de gelegenheid gesteld hierop een schriftelijke reactie te geven. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 7 juni 2017. De rechtbank blijft bij wat zij in die tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
Wat aan deze uitspraak vooraf ging

2.

2.1.
Eiseres heeft verweerder op 31 augustus 2015 verzocht om de notulen van de ledenvergaderingen van de KBvG van 2007 tot en met dat moment openbaar te maken (het Wob-verzoek I).
2.2.
Op 12 oktober 2015 heeft eiseres het verzoek aangevuld en verweerder verzocht ook de notulen van de bestuursvergaderingen van de KBvG over de jaren 2011, 2012 en 2013 openbaar te maken (het Wob-verzoek II).
2.3.
De beide verzoeken van eiseres beperken zich tot de onderwerpen die handelen over:
  • de stichting netwerk gerechtsdeurwaarders (SNG);
  • de berichtprijzen;
  • de teruggave berichtprijzen;
  • het staken van teruggave berichtprijzen;
  • de verhouding tussen de SNG en de KBvG;
  • de GBA-kwestie.
2.4.
Verweerder heeft achttien notulen van bestuursvergaderingen geselecteerd na het Wob-verzoek II. Verweerder heeft bij het bestreden besluit die notulen deels openbaar gemaakt en deels niet. De passages die niet openbaar zijn gemaakt, heeft verweerder zwartgemaakt en daarbij in de kantlijn een A of een B geplaatst. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat de A wordt gebruikt voor passages die geen betrekking hebben op het Wob-verzoek II (de A-passages). De overige zwartgemaakte passages zijn met een B gemerkt (de B-passages). Deze heeft verweerder geweigerd openbaar te maken omdat het persoonlijke beleidsopvattingen zijn in een stuk dat bedoeld is voor intern beraad (artikel 11 van de Wob), dan wel omdat onevenredig nadeel zich verzet tegen het belang van openbaarmaking (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob).
2.5.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat verweerder het Wob-verzoek I mocht doorsturen aan de ledenraad van de KBvG. Wat betreft het Wob-verzoek II heeft de rechtbank na kennisname van de vertrouwelijke documenten geoordeeld dat verweerder de meeste notulen heeft mogen weigeren openbaar te maken in de vorm zoals die aan eiseres zijn verstrekt. Alleen bij de notulen met de nummers (5), (7, pagina 6) en (17) heeft verweerder op basis van de gegeven motivering in het bestreden besluit, niet alle passages mogen weigeren openbaar te maken. De rechtbank heeft verweerder daarom in de gelegenheid gesteld voor die drie notulen een nadere motivering te geven.
2.6.
Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij het aanvullend besluit heeft verweerder de door de rechtbank aangeduide passage in de notulen met het nummer (5) alsnog openbaar gemaakt. Ook heeft verweerder in de notulen met het nummer (7) op pagina 6 één zin nader openbaar gemaakt. Verder heeft verweerder in de notulen met het nummer (17) op de pagina’s 6 en 8 alsnog in de kantlijn bij de zwartgemaakte passages kenbaar gemaakt wat de weigeringsgronden zijn om die passages openbaar te maken.
2.7.
Eiseres heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om op het aanvullend besluit te reageren.
De beoordeling van het aanvullende besluit
3.
Document (5): de notulen van de bestuursvergadering van 6 februari 2012
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 6.17 overwogen dat verweerder een nadere toelichting moet geven. Het was de rechtbank namelijk niet duidelijk waarom op pagina 2 de tweede zwartgemaakte zin in de B-passage zou vallen onder de door verweerder gehanteerde beperkingsgronden.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de betreffende zin bij het aanvullend besluit alsnog openbaar heeft gemaakt, zodat de rechtbank hierover geen oordeel meer hoeft te geven.
Document (7): de notulen van de bestuursvergadering van 29 juni 2012
3.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 6.22 overwogen dat het haar niet duidelijk was zonder nadere toelichting van verweerder, waarom de eerste zwartgemaakte zin in de B-passage op pagina 6 zou vallen onder de door verweerder gehanteerde beperkingsgronden (de zin: “ [de man] …(…)e.”).
3.4.
Bij het aanvullend besluit heeft verweerder een zin in de betreffende B-passage nader openbaar gemaakt. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet de door de rechtbank bedoelde zin openbaar heeft gemaakt, maar een zin die hierop volgt (de zin: “ [de man] (…) omgegaan.”). De rechtbank wijst daarbij op de laatste letter van de zin.
3.5.
De rechtbank is na kennisname van de vertrouwelijke stukken van oordeel dat het geconstateerde gebrek in de tussenuitspraak niet is weggenomen met het openbaar maken van die andere zin in het aanvullend besluit. Met die openbaar gemaakte zin heeft verweerder namelijk niet toegelicht dat die eerste zin enige persoonlijke beleidsopvattingen bevat (artikel 11, van de Wob). Evenmin heeft verweerder daarmee toegelicht dat sprake is van onevenredig nadeel, te weten het frustreren van meningsvorming en besluitproces in de bestuursvergadering (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob).
3.6.
Dat betekent dat deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
Document (17): de notulen van de bestuursvergadering van 2 september 2013
3.7.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 6.50 geoordeeld dat na kennisname van document (17) verweerder dit stuk niet in zijn geheel op artikel 11 of artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mocht weigeren. De rechtbank constateerde namelijk dat op pagina 6 en op pagina 8 van de zwartgemaakte stukken niet in de kantlijn was aangeduid welke weigeringsgrond van toepassing was, zodat niet inzichtelijk was waarom de zwartgemaakte passages zijn geweigerd.
3.8.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het aanvullend besluit de pagina’s 6 en 8 opnieuw heeft overgelegd. Verweerder heeft in deze versie in de kantlijn bij de zwartgemaakte passages een A of een B geplaatst.
3.9.
Na kennisneming van de vertrouwelijke stukken constateert de rechtbank dat daar waar in de opnieuw overgelegde pagina’s 6 en 8 een A bij de zwartgemaakte passages in de kantlijn staat, die passages inderdaad geen betrekking hebben op de gevraagde onderwerpen. Dat betekent dat verweerder mocht weigeren om die passages openbaar te maken, omdat die buiten de omvang van het Wob-verzoek II vallen.
3.10.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook de B-passages mocht weigeren openbaar te maken.
3.11.
De informatie in de B-passages op pagina 6 en 8 zijn namelijk sterk verweven met persoonlijke beleidsopvattingen. Daarnaast mocht verweerder overwegen dat de informatie niet terug te brengen is tot een vorm die niet herleidbaar is tot de bestuursleden, het bestuur of derden.
3.12.
Hierdoor hoeft de beperkingsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geen bespreking meer, omdat het niet tot een ander oordeel kan leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
4.
4.1.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de gevraagde documenten deels zijn geweigerd openbaar te maken. Het beroep is dan ook vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en omdat verweerder in het aanvullende besluit gedeeltelijk aan het beroep tegemoet is gekomen door alsnog enkele passages openbaar te maken, gegrond.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek in document (7) op pagina 6 niet is geheeld. De rechtbank zal gelet daarop op grond van artikel 8:72, eerste lid, van de Awb, dit deel van het bestreden en het aanvullend besluit vernietigen en verweerder opdragen om binnen zes weken na de uitspraak voor de eerste zin van de B-passage op pagina 6 van document (7) een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Verweerder zal ten behoeve van deze ene passage alsnog de vereiste motivering voor weigering moeten geven dan wel deze passage alsnog openbaar moeten maken.
4.3.
De rechtbank laat het bestreden en aanvullend besluit voor al het overige in stand.
Het griffierecht en de proceskostenveroordeling
5.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. 5.2. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden en aanvullend besluit, voor zover daarin geweigerd is de eerste zin op pagina 6 van document (7) openbaar te maken, zoals overwogen in deze uitspraak;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak voor de eerste zin op pagina 6 van document (7) een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat het bestreden en aanvullend besluit voor het overige in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,– aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, en mr. A.D. Belcheva en mr. E.J. Otten, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met de uitspraak?

Tegen deze einduitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze einduitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.geregistreerd onder nummer AMS 16/5330 T