In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een WW-uitkeringsgerechtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser ontving een WW-uitkering, maar verweerder heeft deze herzien en een terugvordering ingesteld op basis van de gegevens uit de polisadministratie, die volgens verweerder aangaven dat eiser meer had verdiend dan hij had opgegeven. Eiser betwistte deze herziening en terugvordering en stelde dat verweerder ten onrechte inkomsten uit de laatste week van december 2016 had meegeteld in januari 2017.
Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft eiser loonstroken en een verklaring van zijn werkgever overgelegd, waaruit bleek dat de gegevens in de polisadministratie niet klopten. De rechtbank oordeelde dat verweerder een te beperkte uitleg gaf aan de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, door te stellen dat onjuistheid van de gegevens alleen aangetoond kon worden via een correctieverzoek aan de werkgever. De rechtbank concludeerde dat eiser met de overgelegde documenten had aangetoond dat de gegevens uit de polisadministratie niet juist waren en dat de herziening en terugvordering onterecht waren.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van uitkeringsrechten en de noodzaak voor verweerders om voldoende onderzoek te doen naar de feiten.