ECLI:NL:RBAMS:2017:7021

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
13/654176-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in Amsterdam, beoordeling van tenlastelegging en bewijsvoering

Op 21 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte het slaan van het slachtoffer en het trekken aan een halsketting op 9 oktober 2016 in de Kalverstraat te Amsterdam. Tijdens de zitting op 7 september 2017 heeft de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.W. Syriër, pleitte voor vrijspraak van het onderdeel slaan. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad een klap had gegeven en aan de ketting had getrokken. De rechtbank oordeelde dat de poging tot diefstal bewezen was, maar dat niet alle elementen van geweld in de tenlastelegging waren opgenomen, waardoor het niet als poging tot diefstal met geweld kon worden gekwalificeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654176-16 (Promis)
Datum uitspraak: 21 september 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.W. Syriër, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 te Amsterdam, op/aan de Kalverstraat, in ieder geval op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening door geweld en/of bedreiging met geweld weg te nemen een (hals)ketting, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- met kracht, (met zijn vuist) tegen de zijkant van het gezicht en/of het achterhoofd, in elk geval tegen het hoofd, van die [benadeelde] heeft gestompt en/of geslagen en/of
- met kracht, aan de (hals)ketting van die [benadeelde] heeft getrokken;
subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (hals)ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onderdeel slaan en/of stompen dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat op de foto’s van het slachtoffer geen letsel is waar te nemen en dat de verschillende verklaringen van aangeefster en haar dochter niet consistent zijn. Voor het overige kan het feit worden bewezen, aldus de raadsman.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen
1.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 september 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie houdt de verdenking voor. Het was inderdaad in de Kalverstraat. Ik kwam van achteren, heb een greep naar de ketting gedaan en ben weggerend. (…) Ik snap dat het ernstig is dat ik aan die ketting heb getrokken.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde] van 7 juni 2017 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Ik liep met mijn twee dochters over straat. Ik voelde plotseling een hand aan de rechterkant van mijn gezicht. Het kwam hard aan, mijn gezicht was een paar dagen gevoelig. Ik voelde dat er in mijn nek gegrepen werd en dat aan mijn gouden ketting werd getrokken. Ik voelde dat het aan de rechterkant van mijn nek sneed. De ketting brak. De ketting breekt niet gemakkelijk, het is een stevige ketting met dikke schakels. (…) Na de klap op de zijkant van mijn gezicht voelde ik het grijpen in mijn nek.
De ketting was in mijn hand, hij heeft hem niet gekregen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 7 juni 2017 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Mijn zus, partner en ik liepen een paar passen voor mijn moeder uit. Ik draaide mij om en ik zag dat een man op het punt stond mijn moeder een klap aan de zijkant van haar hoofd te geven. Hij sloeg en hij raakte haar op haar rechterachterhoofd en hij greep naar de ketting.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2016219408-2 van 9 oktober 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (dossierpagina’s 11 en 12).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik ben getuige van de straatroof op mijn moeder, gepleegd op 9 oktober 2016 op de Kalverstraat te Amsterdam. (…) Ik zag dat NN1 achter mijn moeder kwam en haar beet greep met de kennelijke bedoeling om mijn moeder haar halsketting af te rukken. Ik zag dat NN1 mijn moeder met meer dan geringe kracht op haar achterhoofd sloeg.
4.3.2.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat ook is bewezen dat verdachte aangeefster een klap heeft gegeven. Aangeefster en haar dochter hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. De rechtbank constateert dat alle verklaringen in hoofdlijnen overeen komen. Bij de rechter-commissaris verklaren beiden dat verdachte het slachtoffer één keer heeft geslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen en zal daarom ook het slaan bewezen verklaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 oktober 2016 te Amsterdam, op de Kalverstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening door geweld weg te nemen een halsketting, toebehorende aan [benadeelde] ,
- met kracht tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen en
- met kracht aan de halsketting van die [benadeelde] heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het bewezenverklaarde niet is te kwalificeren en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman als volgt. Allereerst stelt de raadsman dat er geen poging tot diefstal met geweld ten laste is gelegd, maar een voltooide diefstal met geweld, omdat de zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’ niet in de tenlastelegging is opgenomen. Vervolgens is in de tenlastelegging niet opgenomen dat de ketting van aangeefster is gebroken, zodat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als een voltooide diefstal met geweld. Het enkele trekken aan een ketting is volgens de raadsman immers niet strafbaar.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de tenlastelegging blijkt dat het gaat om een poging diefstal met geweld en dat ook het trekken aan een ketting voldoende is om van een poging tot diefstal met geweld te spreken. Dat niet in de tenlastelegging is opgenomen dat de ketting is gebroken doet daar niet aan af.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsman constateert de rechtbank dat in de tenlastelegging niet, zoals gebruikelijk wanneer een poging tot misdrijf ten laste wordt gelegd, is opgenomen ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’ Anders dan de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat het niet is vereist om dat onderdeel in de tenlastelegging op te nemen om te kunnen spreken van een ten laste gelegde poging. De rechtbank verwijst hierbij naar een arrest (ECLI:NL:HR:2009:BI1164) waarin de Hoge Raad overweegt dat er reeds sprake is van een strafbare poging tot misdrijf indien is ten laste gelegd en bewezen verklaard dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Verder overweegt de rechtbank dat het trekken aan de ketting op zich al een uitvoeringshandeling van diefstal betreft. Dat niet is ten laste gelegd (en bewezen verklaard) dat de ketting is gebroken doet dan ook niet ter zake voor de beslissing of er sprake is van een poging tot diefstal. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een poging tot diefstal ten laste is gelegd. Het bewezen verklaarde kan als zodanig worden gekwalificeerd.
Conclusie
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar is. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat niet is tenlastegelegd - en dus ook niet is bewezenverklaard - dat de poging tot diefstal is voorafgegaan door het geweld, vergezeld door het geweld of gevolgd van het geweld. Ook het oogmerk waarmee dat geweld werd gepleegd is niet tenlastegelegd. Beide ontbrekende bestanddelen zijn nodig om een poging tot diefstal te kunnen kwalificeren als (kort gezegd) poging tot diefstal met geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat het bewezenverklaarde alleen kan worden gekwalificeerd als poging tot diefstal.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd, aldus de officier van justitie.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij het eens is met de eis van de officier van justitie, indien de rechtbank tot strafoplegging komt.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat voor aangeefster een gezellige stedentrip naar Amsterdam had moeten worden, eindigde heel vervelend. Nietsvermoedend liep zij met haar dochters door de Kalverstraat, toen verdachte op grove wijze probeerde haar gouden ketting van haar hals te trekken. Daarbij heeft hij haar een klap tegen haar hoofd gegeven. Dat het bij een poging tot beroving is gebleven is niet aan verdachte te danken, maar aan het optreden van aangeefster zelf. Aangeefster heeft pijn overgehouden aan de poging tot beroving en het spreekt voor zich dat zij enorm is geschrokken. Eén en ander is op straat gebeurd, zodat ook ander winkelend publiek getuige heeft kunnen zijn van het handelen van verdachte. Hierdoor draagt verdachte bij aan het gevoel van mensen dat het op straat onveiliger wordt. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Dat wordt niet anders doordat het bewezenverklaarde niet als poging tot diefstal met geweld kan worden gekwalificeerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat het weldegelijk gaat om een poging tot straatroof. Voor dit soort feiten wordt normaal gesproken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden als uitgangspunt.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hetgeen daarover is opgenomen in het reclasseringsadvies van 30 november 2016. Hieruit blijkt dat verdachte te maken heeft met psychische problemen (waaronder PTSS) en dat hij enkele maanden vóór het incident een psychose heeft gehad, waarvoor hij ook een periode is opgenomen. Uit het voortgangsverslag van 30 augustus 2017 blijkt dat verdachte voldoende meewerkt aan het reclasseringstoezicht en dat hij zich begeleidbaar opstelt. De behandeling bij de reclassering verloopt goed en de inschatting van de reclassering is dat een vervolg hiervan meerwaarde kan hebben.
De rechtbank kan zich in dit advies vinden en zal daarom een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, zodat er voor verdachte een stok achter de deur is om zich ook de komende tijd door de reclassering te laten begeleiden en ambulante behandeling te ondergaan. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 120 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘poging tot diefstal’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
HONDERDTWINTIG (120) DAGEN.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
ACHTENVEERTIG (48) DAGEN, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam (of een ander door de reclassering opgegeven adres), zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht. Daarbij dient veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de meldplicht door de reclassering worden gegeven;
2. zijn medewerking verleent aan aanmelding bij De Waag Amsterdam of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Indien uit de diagnostiek blijkt dat ambulante behandeling geïndiceerd is, dient veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2017.