ECLI:NL:RBAMS:2017:7369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
13/728115-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot deelneming aan terroristische organisatie IS

Op 10 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 38-jarige man die ervan beschuldigd werd te hebben geprobeerd zich aan te sluiten bij de terroristische organisatie IS in Syrië. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 mei 2016 op het vliegveld Zaventem in België werd aangehouden terwijl hij op weg was naar Istanbul, met de intentie om zich bij IS aan te sluiten. De verdachte had documenten en geluidsfragmenten op zijn telefoon die verband hielden met IS en had veelvuldig contact gehad met een persoon die hem zou kunnen introduceren bij de organisatie. De rechtbank achtte de poging tot deelneming aan IS bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij daadwerkelijk naar Syrië wilde gaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gesprekken met deskundigen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar van terroristische activiteiten voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728115-16 (Promis)
Datum uitspraak: 10 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1979,
in vrijheid woonachtig op het adres [adres] ,
ten tijde van de zitting gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 oktober 2016 en 9 januari, 3 april, 26 juni, 13 september en 26 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.Th. Nooitgedagt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 13 oktober 2016 gewijzigd.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij heeft geprobeerd samen met een ander deel te nemen aan de terroristische organisatie IS of dat hij die gezamenlijke deelneming heeft voorbereid.
In de tenlastelegging is dit als volgt verwoord:
  • primair: een poging tot medeplegen van deelname aan IS, een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk;
  • subsidiair: voorbereiding van medeplegen van deelname aan IS, een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inhoudelijke beoordeling van de zaak

Bij de beoordeling van de zaak neemt de rechtbank in overweging:
  • de wettige bewijsmiddelen in het dossier (opgenomen in bijlage II);
  • de verklaring van verdachte ter zitting van 13 september 2017 (opgenomen in een proces-verbaal van de zitting dat zal worden uitgewerkt als hoger beroep wordt ingesteld tegen deze zaak of als daar een andere, bijzondere reden voor is).
4.1.
Feiten en omstandigheden
Op 26 mei 2016 is verdachte – naar aanleiding van een tip van een buitenlandse opsporingsinstantie – op het vliegveld ‘Zaventem’ in België opgepakt op verdenking van voorbereidingshandelingen deelname aan een terroristische organisatie. Verdachte zat in een vliegtuig naar Istanbul toen hij werd gearresteerd. De verklaring die verdachte gaf voor zijn reis naar Istanbul was een tandartsbezoek, maar die tandarts bleek nu juist in Nederland te zijn op dat moment. Uit onderzoek bleek bovendien dat verdachte documenten en geluidsfragmenten op zijn telefoon had die betrekking hebben op het gedachtegoed van IS en dat verdachte veelvuldig (chat)contact had gehad met een persoon die hem zou (kunnen) introduceren bij IS en personen die zeiden te zijn uitgereisd of daarmee bezig waren.
4.2.
Standpunten
Op grond van, in het bijzonder, de genoemde chatcontacten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primaire feit, de poging tot deelneming aan IS, bewezen kan worden. Zij kwalificeert het handelen van verdachte als zodanig, mede gelet op de jurisprudentie. Voor het bewijs van poging – in plaats van voorbereiding – acht zij van belang dat verdachte daadwerkelijk aan zijn reis naar IS in Syrië is begonnen.
Verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij speelde met de gedachte om naar IS te gaan, maar niet deze keer. Hij wilde zijn ‘tanden laten doen’ en ging daarom naar Istanbul. Omdat hij toch op het vliegveld in Istanbul zou zijn, wilde hij van de gelegenheid gebruik maken om te testen of zijn contactpersoon daadwerkelijk bestond. Volgens de raadsman kan dat wat verdachte heeft gedaan niet worden gekwalificeerd als de ten laste gelegde poging tot of voorbereiding van deelneming aan een terroristische organisatie.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Poging (het primair ten laste gelegde) bewezen
Reis naar IS in Syrië
Verdachte is aangetroffen toen hij in het vliegtuig naar Turkije zat. Dat past bij de reisbewegingen naar IS en Syrië die vaker worden gezien bij personen die zich willen aansluiten bij IS. In dit geval is het reizen met die bepaalde vlucht door verdachte en ‘ [naam 1] ’ via chatgesprekken voorbesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij wel naar Syrië wilde, maar dat hij deze keer uitsluitend in Turkije naar de tandarts wilde gaan en wilde testen of zijn contactpersoon daadwerkelijk bestond. Verdachte hield het voor mogelijk dat de chatgesprekken een valstrik waren en dat hij in Istanbul door politie zou worden opgewacht. Als de contactpersoon bestond wilde hij een andere keer naar Istanbul terugkeren en alsnog het contact leggen. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verklaring staat haaks op het feit dat verdachte in chatgesprekken met ‘ [naam 1] ’ veelvuldig over ‘tazkiya’ (een aanbeveling om bij IS te kunnen aansluiten) heeft gesproken en op 21 mei 2016, vlak voor zijn vertrek, heeft gezegd “i have one chanse and i dont want to wasted it you no”. Verdachte heeft een gering inkomen en heeft voordat hij op reis ging geld van zijn vader geleend. Dat past wel bij zijn mededeling dat hij maar één kans heeft en niet bij het scenario dat het een test was. Ook in andere chatgesprekken is verdachte veel stelliger geweest over zijn wens om uit te reizen dan hij ter zitting heeft willen doen voorkomen. Kortom, de rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte was begonnen aan een reis om zich aan te sluiten bij IS.
De rechtbank wil wel aannemen dat verdachte er ernstig rekening mee hield dat hij tijdens zijn reis zou worden opgepakt door de politie en dat hij daarom een panklaar alibi over een tandartsbezoek paraat had. De rechtbank hecht geen geloof aan de alternatieve scenario’s die verdachte heeft opgeworpen en acht bewezen dat verdachte – conform de inhoud van de chatgesprekken – naar België is gereisd om vandaar naar Turkije te vliegen in de hoop dat hij daar personen zou ontmoeten die hem naar IS in Syrië zouden brengen, zoals hij had afgesproken.
Strijden voor IS is deelneming aan een criminele terroristische organisatie
Eenmaal in IS-gebied aangekomen wilde verdachte zich als strijder aansluiten bij IS. Dat blijkt klip en klaar uit chatgesprekken van 29 april 2016 tussen hem en iemand die zich noemt ‘ [naam 2] ’: “ik kom meestrijden. Ik wil vechten voor mijn geloof.”
Verdachte heeft de vertaling van het woord ‘meestrijden’ betwist. De rechtbank ziet echter geen reden om aan de juistheid van de vertaling te twijfelen, want de teksten zijn door een onafhankelijke, beëdigde vertaler vertaald.
Bovendien blijkt ook uit andere chatgesprekken dat verdachte wilde strijden. Zo heeft hij het in het gesprek van 20 mei 2016 met ‘ [naam 1] ’ gehad over de militaire training die hem te wachten stond als hij aan zou komen in IS-gebied. De rechtbank ziet in de chatgesprekken dan ook voldoende bewijs dat verdachte zelf wilde gaan vechten voor IS.
Vechten voor IS kan worden gekwalificeerd als deelneming aan een criminele terroristische organisatie. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. IS wordt in internationaal verband aangemerkt als een terroristische organisatie. Deelneming aan IS levert dan ook deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr op.
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een dergelijke organisatie kan strafbaar zijn. Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
In dat verband als strijder optreden, houdt zonder meer in dat er opzet is op de in de tenlastelegging opgenomen misdrijven moord, doodslag en brandstichting, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk.
Poging
Nu is vastgesteld dat verdachte was begonnen aan een reis naar Syrië om zich daar als strijder aan te sluiten bij IS, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of dat kan worden gekwalificeerd als een
poging totof
voorbereiding vandeelneming aan IS.
Voor een kwalificatie als strafbare poging is nodig dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Er moet dus bewijs zijn dat hij een bepaald misdrijf wilde gaan plegen en er moet bewijs zijn dat hij daadwerkelijk een of meerdere handelingen heeft verricht die nodig zijn voor het plegen van het voorgenomen misdrijf, zogenaamde uitvoeringshandelingen.
In deze zaak is dat het geval. Er is namelijk bewijs dat verdachte naar Syrië wilde reizen, zich wilde aansluiten bij IS en daar mee wilde strijden aan de zijde van IS. Hij heeft over dat voornemen meerdere keren met anderen gechat. Ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf heeft verdachte onder meer tickets met als bestemming Turkije voorhanden gehad en zich daadwerkelijk begeven naar Brussel en vervolgens richting Turkije.
Dat verdachte een en ander heeft gedaan met het voornemen om naar Syrië te reizen en om zich aldaar als strijder aan te sluiten bij IS, blijkt uit de chatgesprekken waar de rechtbank eerder al naar heeft verwezen. In het bijzonder wijst de rechtbank in dit verband nog op een chatgesprek waarin verdachte zegt dat hij al een eed van trouw aan de kalief heeft afgelegd.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging dan ook bewezen.
4.3.2.
Niet bewezen onderdelen van de tenlastelegging
Medeplegen
Er is onvoldoende bewijs dat verdachte zijn reis samen met een ander heeft ondernomen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Overige uitvoeringshandelingen
Hiervoor is beschreven welke handelingen volgens de rechtbank uitvoeringshandelingen voor het als strijder aansluiten bij IS zijn. De resterende feitelijkheden op de tenlastelegging voldoen niet aan die kwalificatie. Die onderdelen kunnen van belang zijn bij de duiding van het handelen van verdachte, maar zijn noch zelfstandig, noch bezien in samenhang met de andere feitelijkheden op de tenlastelegging, uitvoeringshandelingen. De rechtbank zal die onderdelen daarom uit de bewezenverklaring wegstrepen.
4.3.3.
Voorwaardelijk verzoek
Ter zitting heeft de raadsman verzocht om – indien de informatie van de AIVD of buitenlandse instanties – als bewijs worden gebruikt de bronnen van die informatie te achterhalen. Die informatie wordt niet als bewijs gebruikt en dus behoeft dit verzoek verder geen bespreking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 26 mei 2016 te Nederland en België
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om deel te nemen aan een organisatie, genaamd IS, welke tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht, te weten (onder meer)
  • doodslag, te plegen met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • moord (zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
  • opzettelijke brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, te plegen met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht),
a. een of meer reisbescheiden voor een reis richting Turkije voorhanden heeft gehad en
zich heeft begeven op een reis via België naar Turkije met als eindbestemming Syrië,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Gevangenisstraf, deels voorwaardelijk

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar.
De raadsman acht die strafeis buitenproportioneel gelet op de straffen die in gelijksoortige zaken zijn opgelegd. Hij heeft er verder op gewezen dat verdachte reclasseringscontact niet nodig acht, maar dat verdachte daar wel aan zal voldoen als de rechtbank dat oplegt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aandacht besteed aan het soort feit, de ernst ervan en de omstandigheden waaronder het is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte, al is daarover weinig bekend. De hieronder opgenomen overwegingen zijn verder gebaseerd op:
  • straffen die in gelijksoortige zaken zijn opgelegd;
  • een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 31 mei 2017;
  • een PBC-rapport van 21 juni 2017 opgemaakt door D. Harari, psychiater, en R. Haveman, psycholoog;
  • een reclasseringsrapport van 14 juni 2017 opgemaakt door P. Rauf en T. Koopmans;
  • de verklaring van verdachte ter zitting op 13 september 2017.
De rechtbank overweegt over de straf als volgt.
Verdachte is op reis gegaan om zich als strijder aan te sluiten bij IS. IS betreft een organisatie die een gewapende strijd voert waarin dagelijks gruweldaden worden verricht, mensenrechten grof en op grote schaal worden geschonden en onschuldigen en hun vrijheden worden onderdrukt of anderszins geweld worden aangedaan. Die gewapende strijd verspreidt zich, op aanmoediging van IS, over een groot deel van de wereld, zo leert het stijgende aantal locaties waarop aanslagen uit naam van IS worden gepleegd of door IS worden opgeëist. Kennelijk hebben IS en die gewapende strijd een verontrustende aantrekkingskracht, onder andere op verdachte. Terrorisme en terroristische organisaties bedreigen fundamentele vrijheden als het recht op leven, het recht op vrijheid van gedachten en het recht op vrijheid van geloof. De rechtbank is gehouden die vrijheden, de rechtsstaat en de maatschappij te beschermen.
Een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom gerechtvaardigd. Dat is ook overeenkomstig uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken. De rechtbank volgt echter niet de eis van de officier, maar zal verdachte een lagere straf opleggen vanwege het volgende.
Voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden
Op enig moment zal verdachte vrijkomen en weer een plek in de maatschappij moeten vinden. Om de maatschappij te beschermen tegen eventuele recidive door verdachte en om verdachte de beste kans van slagen te geven in het vinden van zijn plek (waarmee de maatschappij eveneens is gediend), moet verdachte bij het proces van terugkeer in de maatschappij worden geholpen. Dat kan in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank heeft nagedacht over hoe dat voorwaardelijk strafdeel dan moet worden ingekleed. Meest van belang is daarbij het volgende.
De rechtbank heeft weinig inzicht gekregen in de persoon van verdachte omdat hij – op advies van zijn raadsman – heeft geweigerd mee te werken aan enig persoonsonderzoek. Voor de rechtbank waren uitsluitend verdachtes strafblad (wel eerder veroordeeld, maar niet relevant voor de beoordeling van deze zaak) en de “weigerrapporten” van de reclassering en het Pieter Baan Centrum beschikbaar. Ter zitting heeft verdachte vragen van de rechtbank over zijn persoon wel beantwoord. Hij heeft onder meer verklaard:
“De jongste rechter vraagt mij of ik mijzelf makkelijk beïnvloedbaar vind en of ik zelfkennis heb. Nee, ik ben niet makkelijk beïnvloedbaar. Ik heb zelfkennis. Natuurlijk. Ik beloof u dat het niet weer gaat gebeuren. (…) Als ik vrijkom, kan ik terecht bij mijn vader. Ik wil wel mijn eigen huis, want ik heb een kleine. Ik heb altijd goed contact met mijn broers. Tot nu toe heb ik ontkend ten overstaan van mijn familie. Zij weten niet dat ik vandaag dit verhaal vertel. Ik weet zeker dat zij mij wel zullen accepteren als ik vrijkom. (…) Wanneer ik uit detentie kom, ga ik weer een baan zoeken. Ik heb geen afstand genomen van mijn geloof. Ik ben wel gewoon moslim. Ik ga het doen zoals mijn vader het doet. Mijn vader was het niet met me eens en nu begrijp ik ook waarom. De jongste rechter zegt mij dat hij mij heeft horen zeggen dat ik hier niet een potje ga zitten huilen en vraagt mij of ik er wel eens om heb zitten huilen. Ik heb hier veel om gehuild, natuurlijk, als ik alleen ben. De jongste rechter zegt mij dat de rechtbank mij alleen vriendelijk ziet lachen. Ja, soms lach ik, maar huil ik van binnen. (…) Psychische hulp is niet nodig. Ik voel me top. Ik voel niet de behoefte om te praten met iemand over mijn persoon. Ik heb ook geen hulp nodig bij het praten met mijn familie. De jongste rechter zegt mij dat ik hen nog wel veel moet vertellen. Ik weet zeker dat ze het zullen begrijpen. Mijn vader heb ik gisteren nog gesproken. Hij zal geen afstand van mij nemen, zo is mijn vader niet. (…) De voorzitter zegt mij dat ik eerder niet heb willen meewerken aan persoonsonderzoeken en vraagt mij of ik na het strafproces mee zou willen werken aan onderzoek. Dat is niet nodig. Dat weet ik zeker, er is niets mis met me. De oudste rechter zegt mij dat het lastig te begrijpen is dat een volwassen man met weinig grote problemen, gaat flirten met het gedachtengoed van IS. Alles viel terug. Mijn oude vrienden gebruiken nog steeds. De oudste rechter zegt mij dat als ik vrijkom, allerlei praktische problemen weer op mij afkomen. Ja, dat klopt, misschien ga ik buiten Amsterdam een huis zoeken.”
Op grond van de verklaringen van verdachte ter zitting en het beeld over verdachte dat verder uit het dossier naar voren komt, leidt de rechtbank af dat verdachte een kwetsbaar persoon is, in een – wanneer hij vrijkomt uit detentie – kwetsbare situatie. De rechtbank realiseert zich dat verdachte dat zelf anders ziet, maar benadrukt dat hij voor zijn detentie kennelijk al moeite had om niet terug te vallen in drugsgebruik of ander gevaarlijk en onwenselijk gedrag. Na detentie moet verdachte (opnieuw) stabiliteit, waaronder werk, zien te vinden. Een veroordeling voor een terroristisch misdrijf zal hem daarbij niet helpen.
Of verdachte werkelijk zelfinzicht heeft, betwijfelt de rechtbank. Hij heeft niet duidelijk kunnen maken wat hem heeft gebracht tot zijn keus en waarom hij, toen al wereldwijd bekend was welke gruwelijkheden door IS zijn begaan, flirtte met hun gedachtengoed en de wens had zich als strijder aan te sluiten. Dat hij ter zitting stellig verklaart dat hij niet makkelijk te beïnvloeden is, komt de rechtbank niet heel waarschijnlijk voor.
Uiteraard is het aan verdachte om te bepalen of, welk en hoe hij geloof belijdt. Verdachte heeft echter geprobeerd zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. De rechtbank wil dat hij met anderen in gesprek gaat, zodat hij niet alleen buiten zichzelf – namelijk door strafbedreiging – maar ook zelf als persoon redenen vindt om zich niet in te laten met gewelddadig extremisme. Verder is het zorgelijk dat verdachte ervan uitgaat dat hij hulp zal krijgen van zijn familie, terwijl hij nog niet in staat is geweest om ten overstaan van hen toe te geven wat hij heeft gedaan en waar hij mee “flirtte”.
Dit alles is reden voor de rechtbank om de reclassering op te dragen hulp en steun te verlenen aan verdachte. De reclassering kan verdachte helpen bij het vinden van een woning of werk, zoals verdachte heeft gevraagd, maar heeft als hoofdtaak om toezicht op hem te houden ter beperking van het recidivegevaar. De rechtbank geeft verdachte uitdrukkelijk mee dat zij de reclassering om díe reden met toezicht belast. Dat betekent dat de reclassering bepaalde eisen kan stellen aan verdachte, waaronder psychologisch of psychiatrisch onderzoek en behandeling, en met hem afspraken kan maken. Als de reclassering het ter beperking van het recidivegevaar noodzakelijk vindt dat verdachte in gesprek gaat met een religiedeskundige dan kan ook die eis gesteld worden. Verdachte dient aan de aanwijzingen te voldoen en die afspraken na te komen. Doet hij dat niet, dan kan de officier van justitie de rechtbank vragen het restant van de gevangenisstraf ten uitvoer te laten leggen.
Dat is echter niet wat de rechtbank met het opleggen van de voorwaarden beoogt. Het doel daarvan is dat verdachte in gesprek gaat met deskundigen over zijn persoon en de redenen die hem ertoe hebben bewogen uit te reizen. De reclassering en eventuele door de reclassering aangewezen deskundigen kunnen verdachte helpen meer inzicht in zichzelf te krijgen en zijn verdere leven zinvol in te vullen. Het streven is dat te laten lukken in goed overleg met verdachte, maar verdachte zal zich zo nodig moeten schikken naar de instructies van de reclassering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd zich aan te sluiten bij een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Terrorisme vormt een gevaar voor onze en andere samenlevingen en gaat gepaard met gruwelijk geweld tegen (groepen van) personen. Een terroristisch misdrijf is dus een misdrijf dat een ernstig gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals vereist in artikel 14e Sr. De bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen rechtvaardigt in dit geval dan ook de beslissing om af te wijken van het uitgangspunt dat een straf pas wordt ten uitvoer gelegd na het onherroepelijk worden van een veroordeling. Het risico dat verdachte nogmaals zo’n feit zal begaan moet zoveel mogelijk worden beperkt. Nu de rechtbank weinig zicht heeft gekregen in de psychische gesteldheid van verdachte terwijl hij een bijzonder ernstig misdrijf met een ideologisch karakter heeft begaan, is het risico dat verdachte nogmaals een soortgelijk misdrijf zal begaan groot. Of, zoals de wet voorschrijft in artikel 14e Sr: de rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Die waardering van het recidivegevaar is onveranderd ten opzichte van de waardering daarvan in het kader van genomen beslissingen over de voorlopige hechtenis.
De rechtbank zal dan ook ambtshalve bevelen dat de in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden ex artikel 14c Sr en het door de reclassering uit te oefenen toezicht ex artikel 14d Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verzoek voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis – gelet op de inhoud
van dit vonnis – af, nu zij daartoe geen termen aanwezig acht. Gelet op de in het dictum te noemen strafoplegging is er geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering en de rechtbank ziet ook overigens geen reden om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

9.Beslag

Bij verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen. Over de meeste van die goederen heeft de officier van justitie al een beslissing genomen. Alleen over de Samsung Galaxy (nummer: 10) moet de rechtbank nog een beslissing nemen. De officier van justitie heeft verzocht die telefoon verbeurd te verklaren. De raadsman heeft verzocht de telefoon aan verdachte terug te laten geven. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek van de politie vastgesteld dat de telefoon van verdachte was en dat de telefoon is gebruikt voor het voorbereiden van de reis naar Syrië en aansluiting bij IS. De telefoon is dus gebruikt voor het plegen van een strafbaar feit. Het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met het algemeen belang. Dat is reden voor de rechtbank om de telefoon aan het verkeer te onttrekken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36b, 36c, 45 en 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezendat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert de volgende kwalificatie op:
poging tot deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, namelijk
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenniet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden:
1. Veroordeelde dient zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde dient ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden;
3. Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel l4d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:

4.Meldplicht en andere voorwaarden

Veroordeelde dient zich binnen 24 uur na invrijheidsstelling te melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam en zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode te blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering nodig acht;
Veroordeelde dient zich verder te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt:
  • contactverboden ten aanzien van bepaalde personen, bijvoorbeeld, maar niet beperkt tot, personen met wie veroordeelde op de terroristenafdeling gedetineerd heeft gezeten;
  • locatiegeboden en/of -verboden, welke verboden kunnen worden gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel en waartoe veroordeelde zich dan onder elektronisch toezicht dient te stellen;
  • medewerking verlenen aan psychologisch en/of psychiatrisch (vervolg)onderzoek en/of deelnemen aan een door de reclassering/psycholoog/psychiater geïndiceerd behandeltraject, waaronder begrepen gesprekken gedurende een door de reclassering te bepalen periode met een psycholoog en/of psychiater en/of religiedeskundige.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: Samsung Galaxy (nummer: 10)