ECLI:NL:RBAMS:2017:7519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
AMS 17/1064
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke besluitvorming met betrekking tot indiensttreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Financiën. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar aanvraag om aanpassing van haar fictieve indiensttredingsdatum werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagde, omdat er sprake was van gelijke gevallen. Eiseres had aangevoerd dat zij op dezelfde manier behandeld diende te worden als een andere medewerker, bij wie haar dienstjaren wel waren meegeteld, ondanks dat het convenant niet op haar van toepassing was. De rechtbank volgde de stelling van verweerder niet dat er sprake was van een fout in de besluitvorming, maar concludeerde dat er een weloverwogen besluit was genomen om van de regelgeving af te wijken. De rechtbank oordeelde dat de datum van de fictieve indiensttreding van eiseres moest worden aangepast, zodat haar dienstjaren meetelden bij haar ambtsjubilea. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Choufoer-van der Wel),
en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Leersum).

Procesverloop

Bij besluit van [datum] (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om aanpassing van haar (fictieve) indiensttredingsdatum naar [datum] afgewezen.
Bij besluit van [datum] (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Bij brief van 20 september 2017 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op [datum] in dienst getreden bij het [bedrijf] , thans het [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Op [datum] is eiseres, op basis van een tijdelijke aanstelling, in dienst getreden bij de [bedrijf 2] . Deze aanstelling is op [datum] omgezet in een vaste aanstelling.
2. Op [datum] heeft eiseres een aanvraag ingediend om aanpassing van haar (fictieve) indiensttreding bij de [bedrijf 2] naar [datum] .
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder komt eiseres op grond van artikel 4 van de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum Rijk niet in aanmerking voor aanpassing van haar (fictieve) indiensttreding naar [datum] . Verder is het Convenant betreffende de overgang van medewerkers van het [bedrijf] naar de [bedrijf] (hierna: Convenant) op eiseres niet van toepassing volgens verweerder.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres
5. Eiseres heeft in beroep primair aangevoerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres is van mening dat zij op dezelfde manier behandeld dient te worden als mevrouw [naam] (hierna: [naam] ), werkzaam bij de [bedrijf 3] , bij wie bij bepaling van de datum indiensttreding wel haar dienstjaren bij het [bedrijf] zijn meegeteld, terwijl ook op haar het Convenant niet van toepassing was. Bij toewijzing van de (fictieve) dienstjaren aan [naam] is geen sprake van een fout, maar van een interne afspraak, aldus eiseres.
Eiseres heeft in beroep subsidiair aangevoerd dat verweerder in haar situatie in de geest van het Convenant zou moeten handelen, omdat zij zich proactief heeft opgesteld en vooruitlopend op het Convenant heeft gehandeld, conform de bedoeling van het [bedrijf] .
Verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat wel sprake is van een fout, in die zin dat de besluitvorming van de [bedrijf 3] niet overeenkomstig de regelgeving is. Daarnaast betreft het besluitvorming van [bedrijf 4] , aldus verweerder.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er bewust voor is gekozen om de afspraken uit het Convenant alleen van toepassing te laten zijn op de medewerkers die verplicht met werk mee moesten gaan. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij de plaatsingsprocedure aangewezen zou zijn om verplicht met het werk mee te gaan.
Beoordeling
7. Niet in geschil is dat de casus van eiseres, voor zover het ziet op het onderwerp van dit geschil, gelijk is aan die van [naam] en er dus sprake is van gelijke gevallen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat het bestuursorgaan gehouden is om een gemaakte fout te herhalen. [1] Er moet dan wel sprake zijn van een fout besluit dat door een vergissing in de besluitvorming tot stand is gekomen. Blijkt dat het door het bestuur als vergissing aangeduide besluit weloverwogen of welbewust is genomen, dan gaat deze regel derhalve niet op en is geen sprake van een fout.
9. In de brief van [datum] aan [naam] is het volgende opgenomen. “
U bent met ingang van [datum] in dienst getreden bij de [bedrijf 3] . Tussen de [bedrijf 3] en uw vorige werkgever het [bedrijf] zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot de dienstjaren bij het [bedrijf] . Intern is echter de afspraak gemaakt dat het aantal dienstjaren dat voor u door [bedrijf] is vastgesteld op basis van artikel [nummer] mee telt voor het ambtjubilea.” Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat deze brief ook naar [nummer] andere medewerkers van de toenmalige regio [bedrijf 3] is gestuurd. Verder heeft verweerder in het verweerschrift erkend dat mevrouw [naam] (hierna: [naam] ), destijds [functie] bij de [bedrijf 3] , het bevoegd gezag heeft geadviseerd om de [bedrijf] -dienstjaren van deze [nummer] medewerkers conform de regelgeving niet mee te laten tellen. [2] Het besluit zoals verwoord in de brief van [datum] wijkt dus af van dit advies. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een fout, maar van een weloverwogen besluit om van de van toepassing zijnde regelgeving af te wijken. De [bedrijf 3] wist dat het Convenant op [naam] niet van toepassing was. Desondanks is er bewust voor gekozen de dienstjaren van [naam] bij het [bedrijf] mee te tellen bij haar ambtsjubilea.
Verder is in dit geval niet van belang dat het besluit is genomen door de [bedrijf 3] en niet door de [bedrijf 2] omdat gelijke gevallen, zich voordoende in verschillende onderdelen van hetzelfde bestuursorgaan, niet gevrijwaard zijn van onderlinge toetsing aan het gelijkheidsbeginsel.
10. Uit rechtsoverweging 9 volgt dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt. De datum van de (fictieve) indiensttreding van eiseres bij de [bedrijf 2] moet daarom worden aangepast naar [datum] , zodat de [bedrijf] -dienstjaren van eiseres meetellen bij haar ambtsjubilea.
11. Gelet op het voorgaande behoeft de subsidiaire beroepsgrond van eiseres geen bespreking meer.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de datum van de (fictieve) indiensttreding van eiseres bij de [bedrijf 2] wordt aangepast naar [datum] , zodat de [bedrijf] -dienstjaren van eiseres meetellen bij haar ambtsjubilea.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.A.V. van Kleef, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:526.
2.Zie hiervoor ook de memo van Bhageloe van 1 mei 2007.