Beoordeling
4. Partijen zijn het met elkaar eens dat op 15 december 2015, door ondertekening van het opdrachtformulier, een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand is gekomen waarbij [gedaagde] machtiging respectievelijk opdracht heeft gegeven om bouwtechnische werkzaamheden te verrichten tegen het daarin genoemde uurtarief van € 98,00. [gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat niet [eiseres] zijn contractspartij is onder de overeenkomst, maar [naam 1] en [naam 2] . [gedaagde] heeft dan ook geen verplichtingen tegenover [eiseres] onder de overeenkomst, aldus [gedaagde] . Ter onderbouwing van zijn verweer verwijst [gedaagde] naar de passage in het opdrachtformulier waarin staat dat machtiging respectievelijk opdracht wordt gegeven aan “ [naam 1] en of [naam 2] ”.
5. Om te bepalen wie als contractuele wederpartij van [gedaagde] heeft te gelden, moet worden gekeken naar hetgeen partijen over en weer op dit punt hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze uit elkaars verklaringen mochten afleiden (HR 11 maar 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbebijter)). 6. Op het opdrachtformulier en de algemene voorwaarden zijn de naam en het bedrijfslogo van [eiseres] weergegeven en in de begeleidende e-mail geeft [naam 1] te kennen dat het opdrachtformulier en de algemene voorwaarden zien op werkzaamheden die door zijn “bureau” worden uitgevoerd. Dit duidt erop dat [eiseres] de contracterende partij was en dat dit in ieder geval ook de bedoeling was van [naam 1] . Hiertegenover heeft [gedaagde] geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [naam 1] en [naam 2] als contractuele wederpartij hebben te gelden. Meer in het bijzonder heeft hij niet gesteld dat en waarom hij de overeenkomst aan wilde gaan met [naam 1] en [naam 2] in privé (en niet met de B.V.) en dat en hoe dit ook bij hen bekend had kunnen zijn. Op grond hiervan zal dit verweer van [gedaagde] worden verworpen.
Beëindiging van de overeenkomst
7. [gedaagde] heeft verder tot zijn verweer aangevoerd dat hij de overeenkomst bij e-mail van 19 januari 2016 dan wel bij brief van zijn gemachtigde van 19 februari 2016 heeft ontbonden waardoor [eiseres] niets meer van hem heeft te vorderen. [gedaagde] stelt daartoe dat [eiseres] door haar houding en uitlatingen in verzuim is komen te verkeren, in het bijzonder door haar weigering om verantwoording af te leggen en het werk over te dragen.
8. [eiseres] betwist dat de overeenkomst middels de e-mail van 19 januari 2016 dan wel de brief van 19 februari 2016 rechtsgeldig is ontbonden nu deze wijzen van beëindiging niet in overeenstemming zijn met hetgeen is voorgeschreven in artikel 7 van de algemene voorwaarden, te weten bij aangetekende brief of exploot.
9. In het midden kan blijven of [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden (zie hierna onder 14) nu aan hem als opdrachtgever ingevolge artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de bevoegdheid toekomt om de overeenkomst te allen tijde (en vormvrij) op te zeggen. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de particuliere opdrachtgever (artikel 7:408 lid 3 BW) worden afgeweken (artikel 7:413 lid 2 BW). Nu [gedaagde] heeft te gelden als particuliere opdrachtgever komt [eiseres] geen beroep toe op artikel 7 van de algemene voorwaarden. Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft kunnen opzeggen.
Vergoeding van werkzaamheden
10. Zoals hierboven is overwogen, is de overeenkomst rechtsgeldig opgezegd. Opzegging strekt ertoe de overeenkomst voor de toekomst te beëindigen. De verrichte, maar nog niet betaalde werkzaamheden zullen om die reden alsnog vergoed moeten worden.
11. [gedaagde] betwist dat hij gehouden is tot betaling van de gefactureerde werkzaamheden. Volgens hem heeft [eiseres] op geen enkele wijze inzichtelijk dan wel aannemelijk gemaakt dat de in de factuur vermelde uren zijn besteed ter uitvoering van de onder de overeenkomst gegeven opdracht. De opdracht zou slechts een paar uren omvatten en niet de 46 uren die door [eiseres] in rekening zijn gebracht, aldus [gedaagde] .
12. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij de gefactureerde uren wel degelijk heeft besteed aan de door [gedaagde] gegeven opdracht. Zo stelt [eiseres] dat zij de periode tot aan de datum van de factuur heeft benut om de benodigde informatie en bouwkundige tekeningen te vergaren en op te stellen. Zij heeft [gedaagde] hieromtrent ook op de hoogte gehouden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiseres] naar de factuur en de door haar in het geding gebrachte correspondentie (met bijlagen).
13. De factuur geeft een nauwkeurig overzicht van de verrichte werkzaamheden en de daaraan bestede uren. Dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en dat daaraan de genoemde uren zijn besteed, vindt steun in de door [eiseres] overgelegde correspondentie. Zo volgt daaruit dat [eiseres] zich onder meer heeft toegelegd op het achterhalen van bouwtechnische informatie en tekeningen (en dat het haar veel tijd en moeite heeft gekost), het doen van opmetingen ter plaatse en het uitwerken van bouwschetsen.
14. Ook als er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, had dit niet tot een ander oordeel geleid. Evenals opzegging heeft ontbinding geen terugwerkende kracht (artikel 6:269 BW). In dat geval ontstaan wel verplichtingen tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW), maar als ongedaanmaking – zoals hier – niet mogelijk is, moet de waarde daarvan worden vergoed (artikel 6:272 lid 1 BW). Dit betekent dat ook in geval van ontbinding [gedaagde] de door [eiseres] in rekening gebrachte uren had moeten vergoeden.
15. Het voorgaande brengt mee dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat de gefactureerde uren door haar zijn besteed ter uitvoering van de onder de overeenkomst gegeven opdracht. Tegen deze achtergrond had het op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te specificeren welke gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht en/of waarom het aantal gefactureerde uren niet redelijk is. Nu hij dit – ook desgevraagd ter zitting – niet heeft gedaan, zal zijn verweer als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] zou hebben toegezegd dat de opdracht slechts een paar uren zou omvatten, kan hem niet baten nu het bestaan van deze afspraak wordt betwist en deze ook niet blijkt uit de overeenkomst en er ook anderszins geen aanknopingspunten voor zijn. Ook als [naam 1] , zoals [gedaagde] betoogt, een indicatie heeft gegeven van het aantal uren, en de werkzaamheden kennelijk meer tijd in beslag hebben genomen dan [naam 1] had voorzien, noopt ook dat gezien de gemaakte en vastgelegde afspraken niet tot een ander oordeel.
16. Het hiervoor vermelde leidt ertoe dat de gevorderde hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur (2 februari 2016) zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
17. [eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
18. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 79,35
- griffierecht € 471,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten × tarief € 250,00)
Totaal € 1.050,35
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in de beslissing vermeld.