4.3.2Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, die in de
bijlagezijn weergegeven, en de navolgende overwegingen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord, zoals primair als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegd.
Op 9 mei 2016 om 05:27 uur is er op de galerij van flat Kikkenstein, in de Amsterdamse Bijlmer, door een onbekend gebleven persoon geschoten op [slachtoffer] , ten gevolge waarvan hij, het slachtoffer, ter plekke is overleden.
Uit onderzoek blijkt dat het nummer [telefoonnummer] bij verdachte in gebruik was, dit is door verdachte ook nimmer betwist. Voorts blijkt uit onderzoek aan de opgenomen communicatie van voornoemd telefoonnummer dat de telefoon van verdachte zich op 9 mei 2016 om 05:31 uur bevond op de [straatnaam] in Delft (richting A13). Daarnaast is verdachte diezelfde nacht, rond 05:51:15 uur, op camerabeelden van het Esso tankstation aan de ’s Gravendijkwal te Rotterdam West vastgelegd. Uit het vorenstaande volgt dat verdachte niet de schutter is geweest. De rechtbank verbindt aan dat uitgangspunt echter niet dezelfde conclusie als de raadsvrouw van verdachte.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Op 9 mei 2016 om 04:10:24 uur is door een camera bij de ingang Noord van flat Kikkenstein, bij welke ingang op de gevel ‘ [nummer] ’ met daaronder ‘NOORD’ staat, vastgelegd dat een kleine donkere auto van rechts komt aanrijden. Uit de camerabeelden blijkt dat deze auto om 04:10.26 recht voor ingang Noord stopt. De auto rijdt om 04:11:02 uur door naar links. Uit de beelden blijkt dat de auto om 04:11:42 uur wederom stopt voor ingang Noord en dat de auto vervolgens om 04:11:51 uur uit beeld verdwijnt.
Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte is gebleken dat hij in de nacht van 9 mei 2016, ruim een uur vóór het schietincident, aanwezig is geweest in de directe omgeving van het schietincident. Verdachte heeft om 04:10:46 uur een snapchatbericht gestuurd aan het snapchat account [account] met de tekst ‘Kikkenstein [nummer] ’. Uit onderzoek is gebleken dat [naam getuige 2] de gebruiker is van snapchat account [account] . Verdachte heeft om 04:11:43 uur via WhatsApp zijn GPS-locatie gedeeld met het contact ‘ [naam getuige 1] ’. Uit onderzoek is gebleken dat [naam getuige 1] de gebruiker is van het WhatsApp account onder de naam ‘ [naam getuige 1] ’. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op het voorgaande, niet anders dan dat verdachte in de auto heeft gezeten die zichtbaar is op voornoemde beelden. Ter terechtzitting is ook niet betwist dat verdachte op voornoemde locatie, op voornoemde tijd aanwezig is geweest.
Verdachte heeft vervolgens, om 4:30:32 uur, en dus ongeveer twintig minuten na voornoemde berichten, een WhatsApp met de tekst ‘Kikkenstein [nummer] ’ naar het slachtoffer gestuurd.
Om 05.17.33 is het slachtoffer voor het eerst te zien op beelden gemaakt door een camera bij de ingang Zuid van flat Kikkenstein. Hij staat dan bij de buitendeur. Kort daarvoor, om 05:16:04, heeft hij een WhatsApp bericht aan verdachte gestuurd dat hij er is.
Uit beelden van een camera bij ingang Noord van flat Kikkenstein blijkt dat de vermoedelijke schutter voor het eerst in beeld komt om 05:20:40 uur.
Vanaf dat tijdstip is op de beelden van de camera’s van ingang Noord waar te nemen dat de schutter zowel binnen als buiten de flat heen en weer loopt, terwijl hij op verschillende momenten een oplichtend voorwerp aan zijn oor en/of in zijn hand houdt. De rechtbank gaat er vanuit dat dat voorwerp een telefoon is.
Omstreeks 05:23:39 staat de schutter op straat en kijkt hij vermoedelijk richting het slachtoffer, die kort daarvoor op straat rende richting ingang Midden. Vervolgens maakt de schutter een beweging alsof hij iets heeft gezien en loopt hij terug richting de onderdoorgang, ook op dat moment heeft de schutter zichtbaar een telefoon in zijn handen.
Om 05:27:07 komt de schutter via de achterzijde van de hellingbaan in beeld op een andere camera bij ingang Noord. Om 05:27:09 uur komt het slachtoffer voor het eerst in beeld bij een camera bij ingang Noord. Het slachtoffer loopt met een telefoon in zijn beide handen. De schutter stapt om 05:27:15 via de klapdeuren de hal van de flat in. Om 05:27:19 uur trekt hij met zijn linkerhand een pistool uit zijn jaszak en om 05:27:20 uur schiet de schutter met beide handen gestrekt op het slachtoffer. De schutter en het slachtoffer rennen de galerij op en verdwijnen uit beeld. Vervolgens loopt de schutter om 05:27:35 uur terug met het pistool in zijn rechterhand en om 05:27:45 uur verdwijnt hij uit beeld.
Gebleken is dat verdachte en het slachtoffer tussen het moment waarop verdachte zelf aanwezig was bij flat Kikkenstein, rond 04:11 uur, en het moment waarop het slachtoffer is doodgeschoten, rond 05:27 uur, intensief WhatsApp-contact met elkaar onderhielden. Vanaf het moment dat het slachtoffer bij ingang Zuid van Kikkenstein – de ‘verkeerde’ ingang – aankwam, hadden het slachtoffer en verdachte via WhatsApp continu contact over waar het slachtoffer was en waar hij naar toe moest komen: de laatste portiek, nummer [nummer] . Uit de door verdachte verstuurde berichten aan het slachtoffer blijkt dat hij het slachtoffer heeft willen doen geloven dat hij in flat Kikkenstein op nummer [nummer] , in het gezelschap van drie vrouwen, op het slachtoffer aan het wachten was. Verdachte heeft immers naar het slachtoffer gestuurd dat hij moest bellen als hij (verdachte) hem (het slachtoffer) beneden moest komen halen. Ook heeft verdachte tegen het slachtoffer gezegd dat hij ‘het’ (de rechtbank begrijpt: de bel) niet heeft horen afgaan en heeft verdachte naar het slachtoffer gestuurd dat hij naar het laatste portiek moest komen. Dit alles terwijl de auto met daarin onder meer verdachte, zich om 04:44:05 uur op de afrit van de Gooiseweg (vanuit de richting van Amsterdam Zuidoost) naar Ringweg Zuid/A10 bevond, waarna verdachte, via Amsterdam Noord, richting Rotterdam, is gereden.
Verdachte heeft op 12 mei 2016 eenmalig een verklaring afgelegd over zijn WhatsApp contact met het slachtoffer in de uren voor slachtoffers dood. Verdachte heeft destijds verklaard dat hij heeft bemiddeld in het contact tussen het slachtoffer en een hem bekend meisje met de naam [naam meisje] of [naam meisje] . Het slachtoffer zou haar eerder die avond hebben ontmoet in Club Air, daar zou het slachtoffer al aan verdachte hebben gevraagd of hij flat Kikkenstein kende. Omdat het slachtoffer en het meisje geen nummers hadden uitgewisseld, zou verdachte via Tinder contact met haar hebben gehouden en zou hij haar adres aan het slachtoffer hebben doorgegeven.
De verklaring van verdachte strookt niet met de inhoud van de WhatsApp berichten van verdachte aan het slachtoffer. Die berichten gaan onder andere over drie vrouwen en uit die berichten valt op te maken dat het slachtoffer geen idee had wie die drie vrouwen waren en waar hij naar toe moest komen. Bovendien blijkt uit onderzoek aan de opgenomen communicatie van het telefoonnummer van verdachte dat hij pas na de dood van het slachtoffer, om 06.22 uur, de website Tinder bezoekt. Tot slot heeft onderzoek naar vrouwen met de naam [naam meisje] of [naam meisje] (ooit) wonend de flat Kikkenstein geen enkele bevestiging opgeleverd voor de verklaring van verdachte.
Gelet op het voorgaande passeert de rechtbank deze verklaring van verdachte.
Medeplegen
De rechtbank benadrukt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Hoewel er geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering door verdachte en de schutter, is de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde naar het oordeel van rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Verdachte is middels het WhatsApp-contact met het slachtoffer constant op de hoogte geweest van diens exacte locatie. Het slachtoffer is door de schutter opgewacht op de locatie waar hij van verdachte naartoe moest komen en uit de handelingen en positie van de schutter blijkt dat de schutter kennelijk wist waar en wanneer het slachtoffer aan zou komen lopen. De rechtbank oordeelt op dit punt dat het niet anders kan dan dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de schutter. De intellectuele bijdrage van verdachte en het belang van zijn rol zijn evident. Zonder verdachte en zijn misleidende vooruitzichten aan het slachtoffer, zou het slachtoffer immers niet naar Kikkenstein [nummer] zijn toegegaan. In dit verband is van belang dat is komen vast te staan dat op het adres Kikkenstein [nummer] een oudere dame woont, waarvan is gebleken dat zij noch met verdachte, noch met het slachtoffer ook maar een enkele connectie heeft.
Voorts is van belang dat de locatie waar het slachtoffer van verdachte heen moest komen, reeds om 04:11 uur bekend was bij verdachte zelf. Op dat moment heeft hij de locatie immers al met twee andere personen gedeeld. De locatie is echter pas twintig minuten later, om 04:30:32 uur, aan het slachtoffer bekend gemaakt, terwijl het slachtoffer, blijkens de WhatsApp berichten, onder meer om 04:11:20 uur, maar ook voor die tijd al, meerdere keren aan verdachte heeft gevraagd waar verdachte is en waar hij naar toe moest komen. Het vraagt om een verklaring waarom verdachte – indien hij goede intenties had gehad – zolang heeft gewacht met het delen van zijn locatie met de persoon waarmee hij een afspraak had. Verdachte heeft daarvoor geen verklaring gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het handelen van verdachte erop was gericht om het slachtoffer aan de praat te houden tot de schutter - al dan niet via een intermediair - op de hoogte was gebracht van de locatie waar verdachte het slachtoffer naartoe zou leiden. Het scenario dat de raadsvrouw van verdachte naar voren heeft gebracht, waarin zij onder meer heeft gesteld dat verdachte zeker een half uur voor flat Kikkenstein heeft gewacht op het slachtoffer (waarbij de auto zich grotendeels buiten het beeld van de camera’s bevond) en dat verdachte vervolgens toch maar heeft besloten om mee te gaan in de auto naar Rotterdam omdat het slachtoffer zo lang op zich liet wachten, maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. Verdachte heeft immers ook na zijn vertrek bij flat Kikkenstein nog veel berichten aan het slachtoffer gestuurd waarin hij het deed voorkomen alsof hij zich met drie vrouwen in flat [nummer] van Kikkenstein bevond.
Het ontbreken van een rol in de uitvoering van het delict, wordt naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots gecompenseerd door zijn hiervoor besproken wezenlijke en bepalende rol in de voorbereiding ervan.
Voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en de bovenstaande en de hierna volgende bewijsoverweging kan worden afgeleid dat verdachte en de schutter hebben gehandeld met voorbedachten rade.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat in geval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat voorafgaand aan het doden van het slachtoffer, de voorbereidingen daartoe reeds waren begonnen.
Gelet op het gegeven dat verdachte rond 04:11 uur aanwezig is geweest op de locatie waar het slachtoffer doodgeschoten zou gaan worden en hij die locatie heeft gedeeld met twee personen (getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] ), alvorens de locatie om 4:30:32 uur te delen met het slachtoffer en zich vervolgens richting Rotterdam heeft begeven, terwijl het slachtoffer pas rond 05:27 uur is doodgeschoten, heeft verdachte zich gedurende enige tijd (ruim een uur) kunnen beraden op het te nemen besluit en heeft hij niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Sterker nog, verdachte is na het doorgeven van de locatie aan het slachtoffer, constant met het slachtoffer in contact gebleven terwijl hij hem naar de plek van de schutter leidde. Verdachte heeft, gelet op het vorenstaande, de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven.
Wellicht ten overvloede voegt de rechtbank aan het voorgaande toe dat uit het dossier op geen enkele wijze is gebleken van een conflictsituatie tussen de schutter en het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de schutter het slachtoffer stond op te wachten, zijn wapen heeft gepakt en direct gericht is gaan schieten op het slachtoffer. Niet is gebleken dat voorafgaand aan het doden van het slachtoffer een contactmoment tussen hen beiden is geweest.
Aan de hiervoor besproken gelegenheid alsmede de gedragingen van verdachte voorafgaand en tijdens het begaan van het feit, kan worden afgeleid dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Opzet
Uit het vorenstaande, waaronder het directe gerichte schieten van de schutter op vitale delen van het lichaam van het slachtoffer zodra het slachtoffer binnen schietbereik was, de daaropvolgende achtervolging van het slachtoffer terwijl de schutter op het slachtoffer aan het schieten was, totdat het slachtoffer dood was, en het aantreffen van meerdere schotverwondingen in het lichaam van het slachtoffer, volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat bij verdachte opzet bestond om het slachtoffer te doden.
Bezoek crimesites
De rechtbank ziet zich in haar oordeel gesteund door het gegeven dat verdachte zeer kort na het schietincident, namelijk vanaf 05:49 uur, met zijn telefoon zesmaal heeft gezocht op verschillende crimesites, te weten: www.at5.nl, crimesite.nl en vlinderscrime.nl.
In de loop van de dag heeft verdachte nog zeven maal een bezoek gebracht aan voornoemde websites.
Met name het bezoek aan de crimesites, slechts 22 minuten na het schietincident, kan naar het oordeel van de rechtbank niets anders betekenen dan dat verdachte het resultaat van het door hem medegepleegde misdrijf heeft willen opzoeken op internet. Dit terwijl verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 12 mei 2016 heeft verklaard dat hij pas daags na het schietincident via Facebook kennis nam van het feit dat [slachtoffer] was overleden.