7.4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Bij de overwegingen daartoe wordt acht geslagen op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd betrekt de rechtbank ook het wettelijke strafmaximum, nu de oriëntatiepunten geen afspraken behelzen over het delict zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het oriëntatiepunt voor het delict zware mishandeling, in de zin van zeer zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen/trappen tegen het hoofd, dan wel met behulp van een wapen betreft een jeugddetentie vanaf zes maanden.
Artikel 77i van het Wetboek van Strafrecht vermeldt dat de maximale duur van de op te leggen jeugddetentie die aan minderjarigen jonger dan 16 jaar ten tijde van het begaan van het strafbare feit, kan worden opgelegd, twaalf maanden is.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft slachtoffer [persoon 5] meermalen met een mes in zijn bovenbeen gestoken waardoor de grote beenslagader en de grote beenader volledig overdwars zijn doorkliefd die uiteindelijk de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt. Verdachte heeft het slachtoffer het meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Het slachtoffer was nog jong, 20 jaar, en had nog een heel leven voor zich. Voor de nabestaanden, waaronder de ouders van het slachtoffer, is het leed onbeschrijflijk groot. Zij hebben een dierbare verloren en dat verlies is niet te compenseren.
In haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft de moeder vermeld dat haar wereld instortte toen zij hoorde dat haar zoon was neergestoken. Een paar dagen voor zijn overlijden hadden zij nog zijn twintigste verjaardag gevierd. De week tot de begrafenis was heftig en de tijd in Suriname alwaar haar zoon begraven is, was confronterend. Het was moeilijk en verwarmend tegelijk om met de familie te zijn. Terug in Nederland voelde zij zich leeg van binnen en heeft zij het zwaar met het verlies van haar zoon.
In zijn schriftelijke slachtofferverklaring heeft de vader vermeld dat hij toen hij hoorde dat zijn zoon [persoon 5] was neergestoken dacht dat het nog wel goed zou komen. Zijn zoon is door artsen gereanimeerd en geopereerd, maar behandeling had geen zin meer en hij en zijn vrouw moesten beslissen of de stekker eruit zou worden getrokken. Na het overlijden van zijn zoon leefden de vader en zijn vrouw op de automatische piloot. Het herstel van de vader die kort ervoor in het ziekenhuis had gelegen verliep door het gebeuren extra moeizaam. Ook de vader heeft grote moeite met het verlies van zijn zoon.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 13 juli 2017 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- een
Psychologisch Pro Justitia rapportopgemaakt door mevrouw drs. [persoon 1] , GZ-psycholoog op 11 juli 2017, waarin de deskundige vermeldt dat verdachte lijdend is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een hechtingsstoornis en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Gezien de structurele aard van de problematiek was hiervan ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake. Deze ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte staat vanuit zijn hechtingsproblematiek met een wantrouwende (dus angstige) houding in het leven. Het is goed mogelijk dat zijn problematiek zijn gevoelens van bedreiging hebben versterkt. Verdachte heeft onvoldoende vaardigheden om emoties te reguleren of negatieve cognities zelfstandig om te buigen, hetgeen oppositioneel gedrag in de hand werkt. Het is aannemelijk dat de pathologie van verdachte hem beperkte in het de-escaleren van de situatie en het tot adequate/alternatieve oplossingen komen, zowel in de aanloop tot als tijdens het ten laste gelegde. De deskundige adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive van een geweldsdelict wordt vergroot door de hechtings- en gedragsproblemen. Verdachte weet conflicten niet te sussen en heeft onvoldoende zicht op zijn aandeel in een conflict. Bij oplopende spanning en wantrouwen wordt hij beperkt in zijn handelen en schieten zijn gewetensfuncties tekort. De deskundige schat de kans op recidive hoog in, omdat verdachte vanuit wantrouwen snel in conflict raakt met zijn omgeving en zijn oplossingsvaardigheden tekort schieten en hier vanuit de opvoedingscontext onvoldoende in bij te sturen is. Gezien de aard van het delict en de ernst van zijn pathologie in combinatie met een verhoogd recidiverisico en beperkt probleembesef en motivatie, is een in eerste instantie gesloten klinische behandeling noodzakelijk. De deskundige adviseert een opname binnen de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte geeft aan zich te willen inzetten voor deze behandeling. Als verdachte toch onvoldoende bereidwillig blijkt kan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden overwogen.
De lang bestaande hechtingsstoornis en oppositionele gedragsproblemen vergen een intensieve en gespecialiseerde behandeling. Om verdachte vaardigheden te kunnen bijbrengen op het gebied van conflicthantering en om te komen tot een behandelrelatie en reflectie op zijn handelen, is in eerste instantie een gesloten klinische behandeling noodzakelijk, zodat hij meteen geconfronteerd kan worden met hetgeen hij aan gedrag laat zien en zich niet kan onttrekken aan de behandeling. Het is in het belang van verdachtes (persoonlijkheids)ontwikkeling dat dit lang bestaande gedragspatroon behandeld en bijgestuurd zal worden. Verdachte is door zijn kwetsbaarheid afhankelijk van toezicht en begeleiding, hetgeen een reguliere opvoedingscontext te boven gaat;
-
een rapport van de Raadopgemaakt op 27 oktober 2017, waarin de Raad vermeldt dat uit het onderzoek van de Raad en het psychologisch onderzoek naar voren komt, dat er zorgen zijn over het hoge recidiverisico, het beperkte probleembesef en de motivatie van verdachte voor de behandeling op de plek waar hij nu zit. Verdachte is wisselend in zijn uitspraken over de behandeling. De Raad conformeert zich aan het advies van de psycholoog. Klinische opname in een gesloten setting is van belang ten behoeve van de behandeling van de stoornissen die zijn gediagnosticeerd. Gezien het gedwongen karakter van deze opname/behandeling en de aard en de ernst van het ten laste gelegen kan de Raad zich vinden in het advies van de psycholoog dat dit binnen een voorwaardelijk PIJ kader plaats dient te vinden.
De Raad adviseert dan ook verdachte een voorwaardelijke maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna tevens te noemen: PIJ-maatregel) op te leggen, onder de algemene voorwaarden dat:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
- verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen,
en daarnaast onder de bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich laat behandelen binnen een klinische opname bij GGzE instelling [instelling] of soortgelijke instelling;
- verdachte zich houdt aan het behandelplan van de klinische instelling zolang deze noodzakelijk wordt geacht, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming regio Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad vindt behandeling bij [instelling] in een voorwaardelijk PIJ kader meer aangewezen dan een reguliere toezicht. Behandeling is noodzakelijk en indien verdachte zich onttrekt aan de behandeling binnen het voorwaardelijke PIJ kader dan is omzetting naar een onvoorwaardelijk PIJ kader de consequentie, hetgeen er dan voor zorgdraagt dat de benodigde, noodzakelijke behandeling doorgang kan vinden. Binnen een reguliere toezicht zou de stok achter de deur enkel detentie zijn en geen gedwongen kader/behandeling/hulpverlening. De Raad is voorts van mening dat ten aanzien van de aard en ernst van het ten laste gelegde, een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie passend is naast het voorwaardelijke PIJ kader. De Raad realiseert zich dat, gezien de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, de onvoorwaardelijke jeugddetentie enkel de hoogte van het voorarrest kan hebben. De Raad vindt dat behandeling op dit moment prevaleert om ernstige recidive in de toekomst te voorkomen en een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou interfereren met de reeds lopende plaatsing bij [instelling] ;
- een rapport van JBRA opgemaakt op 15 juni 2017.
In zijn Psychiatrisch Pro Justitia rapport van 28 juni 2017 vermeldt deskundige [persoon 7] , kinder- en jeugdpsychiater, dat hij zich onthoudt van het stellen van diagnoses vanwege het ontbreken van de mogelijkheid van eigen onderzoek door weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek.
Ter zitting heeft de Raad gepersisteerd bij voornoemd advies. Ter toelichting heeft de Raad verklaard dat verdachte gebaat is bij behandeling in een gesloten setting en dat er van uit gesloten geleidelijk, via een besloten setting, zal worden toegewerkt naar een open setting. Belangrijk is dat de familie van verdachte bij de behandeling van verdachte actief wordt betrokken. [instelling] merkt dat verdachte zich iets meer openstelt. Verdachte geeft aan dat hij begrijpt dat hij behandeling nodig heeft en moet werken aan zichzelf. Indien verdachte weer in detentie moet, zal hij na afloop daarvan in [instelling] helemaal opnieuw moeten beginnen.
Ter zitting heeft JBRA verklaard dat verdachte sinds 5 oktober 2017 op [instelling] verblijft. Het contact van de behandelaars met verdachte verloopt wisselend en er is sprake van langzame contactgroei. Verdachte heeft moeite om zijn agressie onder controle te houden. De behandeling zal één jaar in beslag nemen, maar langer kan als dat nodig is. Verdachte krijgt individuele en groepsbehandeling. De mentor heeft aangegeven dat bij verdachte, sinds de behandelplanbespreking van 19 oktober 2017, een kleine verandering in gedrag is te zien en hij minder de discussie met de groepsleiding aangaat. Op [instelling] zijn drie incidenten geweest waarbij verdachte agressie heeft laten zien.
Ter zitting heeft de deskundige mevrouw [persoon 1] gepersisteerd bij haar advies. Zij heeft verklaard dat de hechtingsproblematiek waarmee verdachte kampt bij voorkeur binnen de psychiatrie en in een klinische behandelsetting - en niet binnen een justitiële jeugdinstelling - moet worden behandeld. In algemene zin kan gezegd worden dat dergelijke problematiek een ervaren behandelteam vraagt. De deskundige kan de incidenten die op [instelling] hebben plaatsgevonden plaatsen binnen deze problematiek.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Het betreft een levensdelict.
De rechtbank is, op grond van hetgeen de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. De PIJ-maatregel is voorts in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank legt de PIJ-maatregel voorwaardelijk op nu het erop lijkt dat verdachte zich wil inzetten voor zijn behandeling in [instelling] en daaraan meewerkt. De rechtbank verbindt hieraan de volgende bijzondere voorwaarden: verdachte dient zich gedurende de proeftijd van twee jaren te laten behandelen binnen een klinische opname bij GGzE instelling [instelling] of soortgelijke instelling en hij dient zich te houden aan het behandelplan van de klinische instelling zolang dit noodzakelijk wordt geacht. Gezien de aard van de problematiek en betrokkenheid bij verdachte tot dus verre wordt specifiek aan Jeugdbescherming regio Amsterdam opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De rechtbank acht behandeling van verdachte noodzakelijk gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit, het risico op recidive en de incidenten met betrokkenheid van verdachte in justitiële jeugdinrichting [jeugdinrichting] en behandelinstelling [instelling] .
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de bijzondere voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank wordt ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hoge recidiverisico zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het bewezenverklaarde feit, passend en geboden is dat verdachte naast voornoemde maatregel een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden wordt opgelegd. Met de duur van deze straf beoogt de rechtbank de ernst van het feit, een levensdelict, tot uitdrukking te brengen. Van die twaalf maanden legt de rechtbank zes maanden voorwaardelijk op. Dit deel dient ervoor verdachte te weerhouden zich schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten en brengt mee dat de noodzakelijke behandeling van verdachte niet wordt doorkruist.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij [persoon 4] (moeder van het slachtoffer) vordert € 9.072,62 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de kosten betreffende post 1, te weten huishoudelijke artikelen, kosten luchtbed, kosten beddengoed, kosten ondergoed, niet voor rekening van verdachte kunnen komen, omdat de aanschaf van die artikelen niet noodzakelijk was en het causale verband met het ten laste gelegde feit ontbreekt. Er is geen sprake van rechtstreekse schade. Voor wat betreft de posten 2 (kosten uitvaart Suriname) en
3 ( bijkomende kosten familie) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat dit niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:5667). De rechtbank komt de gevorderde schadevergoeding voor het deel groot € 6.189,27 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd deel bestaat uit de kosten vermeld onder
post 1 ter hoogte van € 2.280,62 (kosten betreffende het afscheid van het overleden slachtoffer in Nederland en de repatriëring het slachtoffer naar zijn geboorteland teneinde aldaar te worden begraven)
post 2 ter hoogte van € 1.928,65 (kosten van de uitvaart in Suriname) en
post 3 ter hoogte van € 1.980,- ( kosten van de vliegtickets van de vader en de moeder zijnde twee maal een bedrag van € 990,-).
De rechtbank is van oordeel dat de vordering op deze onderdelen voldoende is onderbouwd en dat de schade een rechtstreeks en causaal gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij zal in het overig gevorderde, te weten een bedrag van € 2.883,35 niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betreffen de kosten vermeld onder post 3, met uitzondering van de kosten van de vliegtickets van de vader en de moeder van het slachtoffer. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat onvoldoende is onderbouwd dat ook de reiskosten van de overige familieleden voor vergoeding in aanmerking komen op basis van kosten lijkbezorging. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.